Genetica + opdrachten

Vandaag
Oefentoets over: 
  • Ordening
  • Evolutie
En we gaan het hebben over:
  • Stukje genetica
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologySecondary Education

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag
Oefentoets over: 
  • Ordening
  • Evolutie
En we gaan het hebben over:
  • Stukje genetica

Slide 1 - Slide

Tips:
Schrijf de onderwerpen die lastig vind op en vraag deze nog een keer aan de leraar (als daar kans voor is)

Ik leg ze ook uit, maar herhaling is altijd goed!

Slide 2 - Slide

Wat is de juiste definitie van een organisme?
A
Een ding dat nooit geleefd heeft
B
Alle dingen op aarde
C
Een levend wezen dat sindsdien is gestorven.
D
Een levend wezen die de zeven levenseigenschappen vertoond

Slide 3 - Quiz

Een organisme
Is een levend wezen die de zeven levenseigenschappen vertoond
voeden
Ademhalen
Uitschijden
waarnemen
bewegen
voortplanten
Groeien

Slide 4 - Slide

Wanneer behoort een dier tot dezelfde soort?
A
Wanneer zij zich kunnen voortplanten, met of zonder vruchtbare nakomelingen
B
Wanneer zij zich kunnen voortplanten én vruchtbare nakomelingen kunnen produceren
C
Wanneer zij zich tot elkaar voelen aangetrokken
D
Wanneer zij hetzelfde eruit zien.

Slide 5 - Quiz

Antwoord B
Dieren behoren alleen tot dezelfde soort wanneer zij zich met elkaar kunnen voortplanten en daarmee vruchtbare nakomelingen kunnen produceren. 

Een tijger en een leeuw kunnen zich voortplanten, maar hun nakomeling (lijger) is niet vruchtbaar. Zij behoren niet tot dezelfde soort.

Slide 6 - Slide

Waaraan herken je prokaryoten?
A
Ze zijn klein
B
Ze hebben geen echte celkern
C
Ze zijn heterotroof
D
Ze hebben geen celwand

Slide 7 - Quiz

Antwoord B
Prokaryoten zijn de meest simpele organismen op aarde. 
Zij bestaan uit bacteriën en archaea. 

Zij zijn te herkennen aan het ontbreken van een celkern

Slide 8 - Slide

Waaraan herken je eukaryoten?
A
Ze hebben een celkern
B
Ze zijn altijd meercellig
C
Ze zijn groter
D
Ze hebben een celwand

Slide 9 - Quiz

Antwoord A
Eukaryoten zijn de meercellige organismen en de protisten (een-celligen)
Zij zijn te herkennen aan het hebben van een celkern.

Slide 10 - Slide

Welke van de volgende behoort níet tot de eukaryoten.
A
Dieren
B
Planten
C
Bacteriën
D
Schimmels

Slide 11 - Quiz

Antwoord C
Eukaryoten zijn te herkennen aan een celkern.
Schimmels, Dieren én planten hebben allemaal cellen met celkern
Bacteriën hebben geen celkern en behoren dus tot de prokaryoten.

Slide 12 - Slide

Darwin was één van de grondleggers van de evolutietheorie. Hij beschreef in zijn boek "the origin of species" de volgende stelling: "Survival of the fittest" wat bedoelde Darwin hiermee?
A
Het snelste dier overleeft
B
Het dier met het grootste uithoudingsvermogen overleeft
C
Het best aangepaste dier overleeft
D
Hoe beter je traint, hoe hoger je overlevingskansen

Slide 13 - Quiz

Antwoord C
"Survival of the fittest" doelt op de theorie dat het best aangepaste dier de grootste overlevingskansen heeft en dus meer kans om zijn genen door te geven.

Slide 14 - Slide

Marja zegt : Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen
Eveline zegt: Evolutie begint door natuurlijke selectie en het aanpassen aan de omgeving van de soort.
A
Marja heeft gelijk
B
Eveline heeft gelijk
C
Beide hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk

Slide 15 - Quiz

Antwoord C
Evolutie is het proces waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen. 
Dit proces ontstaat doordat individuën worden geboren met aanpassingen die positief of negatief werken voor hun overlevingskansen. De positieve aanpassingen overleven en hebben de grootste kans de "aangepaste" genen door te geven.
Dit heet natuurlijk selectie.

Slide 16 - Slide

De juiste definitie van een populatie is:
A
Een groep individuën van verschillende soorten
B
Een groep individuën van dezelfde soort
C
Een groep soorten in een bepaald gebied
D
Een soort in een bepaald gebied

Slide 17 - Quiz

Antwoord D
Een populatie is een groep individuën van dezelfde soort in een bepaald gebied. 
Zo heeft elke soort (vaak) meerdere populaties.
Er bestaat een populatie mussen in Nederland, maar ook een populatie mussen in Zweden. 
Dezelfde soort, ander gebied. 

Slide 18 - Slide

De verschillende genen in een populatie wordt een genenpoel genoemd. De hoeveelheid variatie die zich in een populatie bevind hangt af van
A
Hoe leuk iedereen elkaar vind
B
Hoe verliefd individuën op elkaar zijn
C
Selectiedruk
D
Hoeveel chromosomen een individu heeft

Slide 19 - Quiz

Antwoord C
Selectiedruk heeft invloed op de genetische variatie binnen een populatie.
Selectiedruk is de druk van de omgeving op een populatie
Dus; als het leven heel zwaar is gaan er veel individuën dood minder genetische variatie.

Slide 20 - Slide

De evolutietheorie is gebasseerd op bepaalde feiten. Welke van de volgende behoord daar niet toe?
A
Vergelijking bouw van organismen
B
Fossielen en datering
C
Biochemie en verwantschap
D
Verhalen uit de geschiedenis

Slide 21 - Quiz

Antwoord D
 Evolutietheorie is gebasseerd op:
Vergelijking bouw van organismen
Homologe, analoge en rudimentaire organen,
Fossielen en datering 
met c-14 datering bijvoorbeeld
Biochemie en verwantschap
Cytochroom C en DNA-sequencing
Universele kenmerken
DNA, RNA en Eiwitten



Slide 22 - Slide

Nieuwe soorten kunnen ontstaan. Door welke twee principes, welke twee zijn dat?
A
Isolatie door verschillen in het gedrag.
B
Isolatie door COVID-19 quarantaine
C
Geografische Isolatie
D
Isolatie omdat individuën elkaar niet meer mogen

Slide 23 - Quiz

Antwoorden A en C
Nieuwe soorten ontstaan door isolatie. 
Dat kan geografische isolatie zijn, waarbij twee populaties elkaar niet meer kunnen bereiken door de plek waar zij wonen
of
Verschillen in gedrag , verschillen in paargedrag bijvoorbeeld, het gedrag waardoor soorten met elkaar voortplanten, zorgen ervoor dat individuën als het ware van elkaar gescheiden worden.

Slide 24 - Slide

Genetica
De leer over het erven van eigenschappen door middel van DNA. 

DNA is het "recept" voor een organisme.

Slide 25 - Slide

DNA
DNA bevind zich in de chromosomen van een organisme. 
Mensen hebben 46 chromosomen, of 23 paar

Een mens heeft 22 paar autosomen en 1 paar geslachtschromosomen.

Slide 26 - Slide

Definities
Chromosomen
Draadachtige structuren die zich bevinden in élke celkern en ons DNA zijn.
Geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen bepalen ons geslacht.
Autosomen
Zijn alle chromsomen die ons geslacht niet bepalen.

Slide 27 - Slide

Chromsomen van een Mens

Slide 28 - Slide

Chromosomen in de cel.

Slide 29 - Slide

Allelen
Allelen zijn stukjes DNA die een eigenschap coderen
Chromosomen zijn het kookboek
DNA is het recept
Allelen zijn de individuele stappen voor het koken van het gerecht.

Slide 30 - Slide

Allelen
In alle lichaamscellen zijn chromosomen twee keer aanwezig
één keer van papa , één keer van mama
 Je krijgt die 20.000 erfelijke eigenschappen twee keer
 één keer van je moeder verdeeld over 23 chromosomen en één keer van je vader verdeeld over 23 chromosomen.
De mens beschikt over meer dan 20.000 allelen die verdeeld liggen over 46 chromosomen

Slide 31 - Slide

Allelen
één erfelijke eigenschap (een gen) is dus opgebouwt uit 2 allelen.
Allelen kunnen dominant, recessief of intermediare zijn. 

Slide 32 - Slide

Definities
Gen
één erfelijke eigenschap, bijvoorbeeld blauwe ogen.
Allelen
2 van zulke genen.
Dominant
een gen komt hoe dan ook tot uiting, of er andere genen zijn of niet.
Recessief
Komt alleen tot uiting als de allelen hetzelfde zijn
Intermediaire
Beide allelen komen tot uiting.

Slide 33 - Slide

Homozygoot en Heterozygoot
Homozygote allelen bestaan uit twee dezelfde genen.
Dus: van mama een gen voor blauwe ogen, en van papa een gen voor blauwe ogen. 
Heterozygote allelen bestaan uit twee verschillende genen
dus: van mama een gen voor blauwe ogen, en van papa een gen voor bruine ogen.

Slide 34 - Slide

Homozygoot
Als een allel homozygoot is komt deze altijd tot uiting

Er is namelijk geen andere keuze: 
Het is of
A. Blauwe ogen
B. Blauwe ogen

Slide 35 - Slide

Heterozygoot
Als een allel heterozygoot is, en dus verschilt van elkaar is de keuze lastiger.
A. Blauwe ogen
B. Bruine ogen
Het lichaam kijkt naar welk gen dominant is.

Slide 36 - Slide

Heterozygoot
Het gen voor Bruine ogen is Dominant, het gen voor blauwe ogen is recessief. 

Dit betekend dat Bruine ogen sowieso tot uiting komt en blauwe ogen alleen tot uiting komen als er twee genen zijn voor blauwe ogen.
Bruine ogen komen tot uiting.

Slide 37 - Slide

Heterozygoot
Als beide genen Dominant zijn máár een verschillende eigenschap bevatten, komen beide eigenschappen tegelijkertijd tot uiting. 

Zo zijn er rode bloemen (D) en witte bloemen (D). Bij een kruising tussen de twee ontstaan er roze bloemen.
Zowel wit als rood komt tot uiting; maakt roze.

Slide 38 - Slide

Genetica en evolutie
Als er veel verschillende allelen in een soort bestaan, is de genfrequentie hoog.
Als een mutatie of een uitdrukking zorgt voor een verandering in de eigenschappen kan deze 
Positief uitpakken; het is goed voor het organisme dan blijft deze veelal bestaan 
Negatief, dus slecht voor het organismen, dan verdwijnt deze eigenschap.
Dit is genetic drift

Slide 39 - Slide

Leertips
Herhaling is herinnering
Als jij de stof herhaalt op verschillende manier blijft de stof beter hangen. 
Manieren om te herhalen:
  1. Luisteren naar verschillende versies van het verhaal
  2. Aantekeningen maken en samenvattingen schrijven
  3. Opdrachten maken of eigen vragen verzinnen.

Slide 40 - Slide

Flashcards
Moeilijke woorden of principes is veel leerwerk.
Een goede manier is flashcards
Of fysiek of online 

https://www.cram.com/ 

Slide 41 - Slide