4.1 Geschiedenis van gezinnen / 4.2 Periode 1: 1900-1960

Vorming
4.1 Geschiedenis van gezinnen / 4.2 Periode 1: 1900-1960
1 / 24
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vorming
4.1 Geschiedenis van gezinnen / 4.2 Periode 1: 1900-1960

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
(1) Bespreken paragraaf 4.1 & 4.2

(2) Petje-op-petje-af Quiz

(3) Huiswerk maken

Slide 2 - Slide

Vraag 1
CDA, SGP, PVV en ChristenUnie zijn voorbeelden van confessionele partijen

Groen - Waar

Rood - Niet waar

Slide 3 - Slide

Vraag 2
Het conservatisme betekent eigenlijk vooruitstrevendheid

Groen - Waar

Rood - Niet waar

Slide 4 - Slide

Vraag 3
Groen of rood

Groen - Linkse partijen zijn meestal conservatief

Rood - Linkse partijen zijn meestal progressief

Slide 5 - Slide

Vraag 4
De VVD en de PvdA zouden goed kunnen samenwerken in een coalitie, omdat ...

Groen - Ze dezelfde economische opvattingen hebben

Rood - Ze dezelfde medisch-ethische opvattingen hebben

Slide 6 - Slide

Vraag 5
Ieder land heeft net zoals Nederland een Eerste Kamer en Tweede Kamer, alleen heten die vaak anders (Bijv. House of Lords en House of Commons in Engeland)

Groen - Waar 

Rood - Niet waar

Slide 7 - Slide

Vraag 6
Welke principes staan bij het Liberalisme voorop?

Groen - Individuele keuzevrijheid, tolerantie, vrije markteconomie 

Rood - Individuele keuzevrijheid, vrije markteconomie en nivellering

Slide 8 - Slide

Vraag 7
50-plus, Partij voor de Dieren en DENK zijn voorbeelden van?

Groen - Populistische partijen, ze roepen wat mensen vinden

Rood - One-issue-partijen, ze maken zich slechts hard voor een bepaalde zaak

Slide 9 - Slide

Vraag 8
Groen = Er zijn 150 zetels in de TK

Rood = Er zijn 75 zetels in de TK

Slide 10 - Slide

Extra vraag
Hoeveel Kamerzetels heeft de coalitie VVD-CDA-D66-ChristenUnie in de Tweede Kamer?

Slide 11 - Slide

Socialisatie in het gezin

Slide 12 - Slide

Ontwikkeling gezinnen
Periode 1: 1900 - 1960

Periode 2: 1960 - 1990

Periode 3: 1990 - heden

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Twee maatschappelijke fenomenen
Periode: 1890 - 1920

(1) Economische groei als gevolg van de Industriële revolutie (vervangen van spierkracht door mechanische kracht)

(2) Babyboom (Na de Tweede Wereldoorlog)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Het gezin
> De kleinste en de belangrijkste van de sociale groepen, die gewoonlijk bestaat uit een huishouding van een man en vrouw, tussen wie een min of meer duurzame, sociaal erkende (seksuele) relatie bestaat en de kinderen die of uit deze relatie zijn voortgekomen of die man en vrouw als de hunnen zien.

Slide 17 - Slide

Samengesteld gezin
> Meer dan twee generaties die samenleven (Vader/moeder, opa/oma, kinderen) >>> Vaak vergezeld door personeel

> Open gezin => Ze stonden in open verbinding met de buitenwereld en hun eigen buurt

> Verval van dit type door industrialisatie (1900-1960)

Slide 18 - Slide

Kerngezin

Slide 19 - Slide

Kostwinnersgezin
> Periode vanaf 1920 (traditioneel gezin)

> Een vanzelfsprekende taakverdeling waarbij de man het inkomen verdiende en de vrouw het huishouden en de kinderen verzorgde. Gezin is hoeksteen van de samenleving.

> Gesloten gezin => Teruggetrokken om eigen leven te leiden

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Gemengde gezinnen
> Werden afgewezen door katholieken en protestanten

> Socialisten, liberalen, vrijzinnigen waren veel opener tegenover bijvoorbeeld gemengde gezinnen.

> Kostwinnersgezin als bevelshuishouding
(Machts- of gezagsafstand is groot (denk aan Hofstede))

Slide 23 - Slide

Huiswerk
Maken opdracht 1 t/m 9 op pagina 115 & 116

Slide 24 - Slide