1MH Cursus 6 Formuleren

Herhaling cursus 6 
Formuleren

1MH
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Herhaling cursus 6 
Formuleren

1MH

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1 
Volledige zinnen

Elke volledige zin heeft in ieder geval 
een onderwerp en een persoonsvorm.

Je begint elke zin met een hoofdletter en 
eindigt met een passend leesteken
Dat kan een punt, vraagteken of uitroepteken zijn.

Slide 2 - Slide

Waarom trakteer je op brownies vandaag
Leesteken aan het einde van de zin =
A
.
B
?
C
!

Slide 3 - Quiz

autocoureur max verstappen baalt behoorlijk tijdens een belangrijke race kreeg hij een lekke band daardoor ging de tweede plaats aan zijn neus voorbij

Hoeveel zinnen zijn dit?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quiz

Paragraaf 2  
Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
Zelfstandige naamwoorden kun je in het Nederlands verdelen in woorden met 
het lidwoord de en het lidwoord het.
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk
Het-woorden zijn onzijdig

Slide 5 - Slide

Belangrijk voor m/v en o woorden
Voor de-woorden (m/v), bijv. kano, gebruik je die en deze
Ze eindigen allemaal op een -e:  die kano, deze kano

Voor het-woorden (o), bijv. gebouw, gebruik je dit en dat
Ze eindigen allemaal op een -t:  dit gebouw, dat gebouw

Slide 6 - Slide

dat/die woning?
A
dat
B
die

Slide 7 - Quiz

deze/dit onderzoek
A
deze
B
dit

Slide 8 - Quiz

die/dat bibliotheek
A
die
B
dat

Slide 9 - Quiz

die/dat cadeau
A
die
B
dat

Slide 10 - Quiz

Paragraaf 3 
Verwijswoorden

Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is. Naar de-woorden wijs je terug met deze en die, naar het-woorden met dit en dat.

Naar een hele zin kun je verwijzen met dat.
Er loopt een stier op de weg. Dat is erg gevaarlijk.

Slide 11 - Slide

Waarnaar verwijst het verwijswoord?

Wanneer begint de vakantie en
hoelang duurt die eigenlijk?
A
begint
B
de vakantie
C
eigenlijk
D
wanneer

Slide 12 - Quiz

Waarnaar verwijst het verwijswoord?

Om de kas te spekken verkoopt de scouting koeken, die 3 euro per stuk kosten.
A
de kas
B
de scouting
C
kosten
D
koeken

Slide 13 - Quiz


Ik heb een grappige video gedeeld.
Deze/dit gaat nu viral.
A
deze
B
dit

Slide 14 - Quiz

Nu zelf
Laptop         SOM        Nieuw Nederlands
Cursus 6 Formuleren         Trainen:

- volledige zinnen
 - mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
- verwijswoorden


Slide 15 - Slide

Paragraaf 4 - Trappen van vergelijking

Slide 16 - Slide

Maak het rijtje af.
weinig - ... - ...

Slide 17 - Open question

Maak het rijtje af.
... - slimmer - ...

Slide 18 - Open question

Maak het rijtje af.
goed - ... - ...

Slide 19 - Open question

Ik vind patat net zo lekker als/dan pizza.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quiz

Voetballen was moeilijker als/dan ik dacht.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quiz

Sleep de juiste verwijswoorden naar de juiste woorden.
onderzoek
kalender
toneelschool
cadeau
dit
dat
deze
die

Slide 22 - Drag question

De toets...
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll