Present Perfect

           Present perfect
               
             have of has +
      voltooid deelwoord
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2-4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

           Present perfect
               
             have of has +
      voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

       Voltooid deelwoord 
            
  
1
regelmatige werkwoorden
                       werkwoord + ed

onregelmatige werkwoorden
                        derde woord uit het rijtje
                         to fly - flew - flown
2

Slide 2 - Slide

Present Perfect
Wordt gebruikt als iets in het verleden is gebeurd en nog niet is afgelopen
Wordt gebruikt voor ervaringen, iets wat je altijd al heb willen doen of iets wat je nog nooit hebt gedaan

Slide 3 - Slide

before /lately /up till now /for / for how long /just 
already /never /ever /since /so far /yet
signaalwoorden :
(als deze woorden in de zin staan moet je meestal de present perfect gebruiken)

Slide 4 - Slide

Vragen maken in de present perfect
zet have/has aan het begin van de zin
vb
  • he has eaten at a restaurant
  • he has not eaten at a restaurant?
Onkenningen maken in de present perfect
                         zet not achter have of has
                          
  • he has eaten at a restaurant
  • has he eaten at a restaurant?
vb

Slide 5 - Slide

Uitzondering
het is wel al afgelopen maar je gebruikt toch 
de present perfect

Het is  afgelopen maar het resultaat is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.


I have lost my keys.
Je bent niet meer bezig je sleutels te verliezen maar het resultaat ( bv. je kunt je huis niet in) is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.

Slide 6 - Slide

past simple
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ja
staat er in de zin
wanneer het is gebeurd?
ja
nee
present perfect
(have/has volt dw)
  • ww + ed 
  • 2e vorm onr

ja
no
No
ja
Is het al afgelopen?

Slide 7 - Slide

Hoe maak je een present perfect bij :
1 regelmatige werkwoorden
2 onregelmatige werkwoorden?

Slide 8 - Open question

have / has + voltooid deelwoord is:
A
past perfect
B
present continuous
C
present perfect
D
past continuous

Slide 9 - Quiz

Welke woorden zijn signaalwoorden voor de Present Perfect?
A
never / ever / for / since
B
was / were / been
C
however / although / always
D
when / how / always

Slide 10 - Quiz

Present perfect:
She .... (be)
A
She was
B
She has been

Slide 11 - Quiz

Where is John? I ..... him yet.
(not see)

Slide 12 - Open question

Hoe vorm je de Present Perfect?
A
stam + ED
B
het derde rijtje van de irregular verbs
C
stam + S bij he / she / it
D
has / have + 3e rijtje van de irregular verbs

Slide 13 - Quiz

Welke woorden zijn signaalwoorden voor de Present Perfect?
A
never / ever / for / since
B
was / were / been
C
however / although / always
D
when / how / always

Slide 14 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
My cat finally caught the mouse.
B
His cat hasn't caught a mouse since last year.
C
My dog never catches anything.
D
Did you get caught?

Slide 15 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
She goes home at 8 o'clock.
B
He fell off his bike.
C
She has eaten 3 sandwiches so far.
D
They worked all day yesterday.

Slide 16 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
I love to cycle to school.
B
We often go to church.
C
They haven't seen him yet.
D
I didn't hear him come in.

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

___ you ever ___ (live) in China before?
A
Have lived
B
Has lived

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

I ___ ___ (be) home since 3 o'clock.
A
have be
B
has be
C
have been
D
has been

Slide 19 - Quiz


Zet deze zin in de present perfect:
I .... ( to know) him all my life.
A
knew
B
am knowing
C
have known
D
know

Slide 20 - Quiz

Zet deze zin in de present perfect:
Rebecca .... (to go) bed
A
Rebecca goes to bed
B
Rebecca is going to bed
C
Rebecca went to bed
D
Rebecca has gone to bed

Slide 21 - Quiz

Zet in de Present perfect:
I ...... (read)
A
I read
B
I have read
C
I am reading
D
I did read

Slide 22 - Quiz

Kies de present perfect vorm:
She .... (be)
A
She was
B
She has been

Slide 23 - Quiz

Kies de present perfect:
I ..... ( to eat) an apple.
A
did eat
B
has eat
C
have eaten
D
am going to eat

Slide 24 - Quiz

Zet in de present perfect:
Peter ......... ( to tell ) a joke.
A
have tell
B
has told
C
has tell
D
have told

Slide 25 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
I have known him all my life.
A
past simple
B
present simple
C
present perfect
D
past perfect

Slide 26 - Quiz

have / has + voltooid deelwoord(3e rij onregelmatige ww) is:
A
past perfect
B
present continuous
C
present perfect
D
past continuous

Slide 27 - Quiz