This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 70 min
Items in this lesson
Oefenen thema 5 en 6
havo 1
Slide 1 - Slide
gezichtszintuig
gehoorzintuig
warmte zintuig
druk zintuig
smaakzintuig
reukzintuig
tast zintuig
koude zintuig
Slide 2 - Drag question
pijnzintuig
druk zintuig
warmte zintuig
koude zintuig
tast zintuig
Slide 3 - Drag question
De regen tikt op het raam — een ritmisch getik dat de stilte vult. Laila strijkt met haar hand over het ruwe oppervlak van de oude boekomslag. Ze slaat het open. Een muffe geur van vergeelde pagina’s stijgt op. De stem van de verteller op de opnames dringt haar oren binnen — diep en warm.
Welke zintuigen worden hier geprikkeld?
Slide 4 - Open question
Wat hoort waar?
licht
smaak
in de huid
gehoorzintuig
geur
Slide 5 - Drag question
Sleep de omschrijvingen naar zintuigen of prikkels.
Zintuigen
Prikkels
Lichtzintuig
Gehoorzintuig
Reukzintuig
Smaakzintuig
Warmtezintuig
Muziek
Vieze sokken
Vuurwerk
Een schouderklopje
Snoep dat op tafel ligt
Slide 6 - Drag question
Wat is hier de prikkel?
en de impuls?
Waar wordt je bewust van de prikkels
Prikkel
impuls
bewust
Slide 7 - Drag question
Combineer
Geluid
Elektrisch signaaltje
Gehoorzenuw
Smaakknopje
Oor
Zenuw
Zintuig
Impuls
Prikkel
Zintuigcel
Slide 8 - Drag question
Zintuigen zetten prikkels om in impuls
Zenuwen sturen impuls naar hersenen
Bewust van de prikkel, hersenen nemen beslissing
Hersenen sturen impuls naar zenuwen
Lichaam reageert op prikkel
Slide 9 - Drag question
Het oor:
Vraag 11: Zet de onderdelen van het oor op volgorde vanaf waar geluid je oor binnenkomt.
oorschelp
trommelvlies
slakkenhuis
gehoorbeentjes
gehoorzenuw
gehoorgang
Slide 10 - Drag question
Welk onderdeel van het oor is nummer 2?
A
trommelvlies
B
trommelholte
C
gehoorgang
D
slakkenhuis
Slide 11 - Quiz
Welk onderdeel van het oor is nummer 6?
A
trommelvlies
B
oorsmeerkliertje
C
stijgbeugel
D
slakkenhuis
Slide 12 - Quiz
Wat is de functie van het slakkenhuis
A
Geeft de trilling door aan de gehoorzenuw
B
brengt de trilling naar de hersenen
C
Zet de trilling om in een impuls
D
Zet de trilling om in een prikkel
Slide 13 - Quiz
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
Hersenen
Ruggenmerg
Centrale zenuwstelsel
Zenuwstelsel
Slide 15 - Drag question
Lees de tekst en bekijk de grafiek.
Je bent op vakantie gaan zonnen zonder zonnebrandcreme. Je hebt 20 mintuten in een zonkracht van 6 gelegen.
Welk onderdeel van het oog zorgt voor de hoeveelheid lichtinval in het oog?
A
Netvlies
B
Pupil
C
Hoornvlies
D
Lens
Slide 18 - Quiz
Welk onderdeel van het oog zorgt voor de hoeveelheid lichtinval in het oog?
A
Netvlies
B
Pupil
C
Hoornvlies
D
Lens
Slide 19 - Quiz
Met de pupilreflex wordt geregeld hoeveel licht er binnen in je oog op je netvlies valt. Je pupillen kunnen zichzelf vergroten en verkleinen.
overdag
's nachts
Nu kan er meer licht binnen komen
Nu kan er minder licht binnen komen
Slide 20 - Drag question
Via welk onderdeel van je oog komt het licht in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Oogwit
Slide 21 - Quiz
sleep de namen naar de juiste nummers niet alle namen hebben een plek
onderdelen oog
1
5
7
9
iris
blinde vlek
netvlies
vaatvlies
hoornvlies
gele vlek
pupil
Slide 22 - Drag question
1
2
3
4
5
Bewegings zenuwcel
Schakelcel
ruggenmerg
Zintuig
Gevoels zenuwcel
Schakelcel
hersenen
Slide 23 - Drag question
Zintuig
Spier
Schakelcel
Bewegings zenuwcel
Gevoels zenuwcel
Slide 24 - Drag question
Welke zenuwcel is de sensorische zenuwcel (gevoelszenuwcel)?
A
Type 1
B
Type 2
C
Type 3
Slide 25 - Quiz
Wat voor type zenuwcel is zenuwcel 1?
A
Bewegingszenuwcel
B
Schakelcel
C
Gevoelszenuwcel
D
Weet ik niet
Slide 26 - Quiz
Wat is de functie van het laagje om elke uitloper in een zenuw?
A
Uitlopers van elkaar isoleren
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor een bescherming van de zenuw
Slide 27 - Quiz
oogafwijking
oogbol
ooglens
brillenglas
dichtbij is onscherp
veraf is onscherp
Vul het schema over verziend, bijziend en een mindere soepele lens.
te kort
bol
bijziend
te bol
te plat
te lang
verziend
hol
Slide 28 - Drag question
Reflexen Hieronder staan vier beweringen over reflexbewegingen. 1 Impulsen voor reflexbewegingen verlopen altijd via het ruggenmerg. 2 Een bepaalde reflexbeweging komt meestal sneller tot stand dan dezelfde gewilde beweging. 3 Reflexbewegingen kunnen niet worden onderdrukt. 4 Reflexbewegingen komen tot stand voordat het individu zich van de prikkel bewust wordt.
Welke beweringen zijn juist?
A
Alleen de beweringen 1 en 3.
B
Alleen de beweringen 2 en 4.
C
Alleen de beweringen 1, 2 en 3.
D
Alleen de beweringen 2, 3 en 4.
Slide 29 - Quiz
Abdul loopt graag op blote voeten buiten. Op een ochtend trapt hij in een stukje glas. In een reflex trekt hij zijn voet weg. Hij voelt de pijn. Zet de zinnen op de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
7
De bewegingszenuwcellen geleiden impulsen naar de spieren.
De impulsen gaan over op schakelcellen.
De impulsen gaan over van de schakelcellen naar de bewegingszenuwcellen.
De impulsen gaan via gevoelszenuwcellen naar het ruggenmerg.
De spieren trekken samen en de voet gaat omhoog
Er gaan impulsen naar de hersenen waardoor bewustwording optreedt.
Het stappen in het glas veroorzaakt impulsen in zintuigcellen in de voet.
Slide 30 - Drag question
Deze bloem heeft....
A
Alleen maar stampers
B
Alleen maar meeldraden
C
Meeldraden en een stamper
D
Geen meeldraden en ook geen stampers
Slide 31 - Quiz
Als een bloem alleen meeldraden heeft, is dit dan een mannelijke bloem?
timer
0:10
A
Ja
B
Nee
Slide 32 - Quiz
Deze bloem heeft....
A
Alleen maar stampers
B
Alleen maar meeldraden
C
Meeldraden en een stamper
D
Geen meeldraden en ook geen stampers
Slide 33 - Quiz
Je ziet een vlinder bij een bloem. Waarom vliegen vlinders van bloem naar bloem?
A
Om de plant te bevruchten
B
Om nectar te drinken
C
Om zaden te verspreiden
Slide 34 - Quiz
Bloemen hebben stempel en meeldraden in de bloem zitten
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen
Slide 35 - Quiz
3. Hiernaast zie je de bloem van een rogge plant.
- Zal deze bloem nectar hebben? - Zal de bloem veel stuifmeel maken?
A
Deze bloem heeft zowel nectar als veel stuifmeel
B
Deze bloem heeft alleen nectar
C
Deze bloem heeft alleen veel stuifmeel
D
Deze bloem heeft geen nectar en ook niet veel stuifmeel
Slide 36 - Quiz
24
T2
Stuifmeelbuis
Stuifmeelkorrel
Zaadbeginsel
Bevruchting
Slide 37 - Drag question
eicel
zaadbeginsel
stempel
stijl
helmknop
helmdraad
Slide 38 - Drag question
Kelkbladeren
Zaadbeginsel
Bloemsteel
Slide 39 - Drag question
Het vruchtbeginsel wordt een:
A
pit.
B
steeltje.
C
vrucht.
Slide 40 - Quiz
Het vruchtbeginsel is...
A
mannelijk
B
vrouwelijk
Slide 41 - Quiz
In het vruchtbeginsel zitten acht zaadbeginsels. Dit vruchtbeginsel bevat
A
1 eicel
B
1 stuifmeelkorrel
C
8 eicellen
D
8 stuifmeelkorrels
Slide 42 - Quiz
Wat is de juiste volgorde?
1 Een bevruchte eicel ontwikkelt zich tot een kiem. 2 De kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de eicelkern. 3 Er ontstaat een rijpe vrucht.
A
1 - 2 - 3
B
1 - 3 - 2
C
2 - 1 - 3
D
3 - 2 - 1
Slide 43 - Quiz
Waar zit het kroonblad?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 44 - Quiz
Wat is de functie van het kroonblad?
A
Bescherming
B
Afstoten vijanden
C
Insecten lokken
D
Versiering
Slide 45 - Quiz
Bij welke bestuiving is er sprake van zelfbestuiving?
A
Bestuiving 1
B
Bestuiving 2
C
Bestuiving 3
Slide 46 - Quiz
De zaad bevat een bevruchte eicel
Vorming stuifmeelbuis
Bevruchting
Bestuiving
Slide 47 - Drag question
De ................................. groeit door de ..................................
in de richting van het ......................
Dan gaat hij naar het poortje van het ....................
Daar barst de stuifmeelbuis open.
De ................................. van de stuifmeelkorrel smelt samen met de kern van de ...........................
Nu is de de eicel ........................
T4
eicel
stuifmeelbuis
vrucht
beginsel
kern
bevrucht
stijl
zaad
beginsel
stuifmeelkorrel
Slide 48 - Drag question
Hoeveel zaadbeginsels zijn er betrokken geweest bij de vorming van de zaden in de doorgesneden druif? En hoeveel stuifmeelkorrels?