H2: les 1 Familieleden benoemen

A0/A1 les 1: Hallo
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

A0/A1 les 1: Hallo

Slide 1 - Slide

Lesplan 2.1
1. Check-in + huiswerk en herhaling (Introduction and getting to know each other) & lesopzet
2. Familie: welke woorden ken je al?
3. Woorden leren familieleden
4. Spreekoefening (Speaking exercise)
5. raad het familielid
6. Afsluiting: Wat wil je volgende les leren? (Closure: What do you want to learn in the next lesson?)
Huiswerk: Woordenlijst familie + leestekst

Slide 2 - Slide



Hoe gaat het met je?
 Check in

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Zijn
Ik ben 35 jaar.
Jij bent jarig.
U bent vriendelijk.
Hij is ziek.
Jullie zijn aardig.
Wij zijn getrouwd.
Zij zijn vrienden.

Slide 5 - Slide

Ik _________ 24 jaar.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 6 - Quiz

Mijn vader _________ in huis.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 7 - Quiz

Mijn moeder en vader ________ getrouwd.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 8 - Quiz

Hebben
Ik heb honger.
Jij hebt een kat.
U hebt geen dieren.
Hij heeft een banaan.
Jullie hebben kinderen.
Wij hebben eten.
Zij hebben appels.

Slide 9 - Slide

Wij ________ geen geld.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 10 - Quiz

Ik _________ 5 kinderen.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 11 - Quiz

U _________ 8 kleinkinderen.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 12 - Quiz

De woorden

1. getrouwd
2. de kinderen
3. groeten
4. de mevrouw
5. tot ziens
6. de dochter/ de zoon
7. de familie


8. de ouders
9. het meisje
10. praten
11. de kleinkinderen
12. het alfabet
13. de letters
14. de naam

Slide 13 - Slide

invulopdracht
1. Mijn opa en oma houden veel van ________.
2. In de klas leren we ________ van A tot Z.
3. Anna is geen jongen, maar een ________.
4. Mijn vader en moeder zijn mijn ________.
5. We schrijven woorden met ________.
6. Hoe is jouw ________?
7. Wij ________ elke dag met onze vrienden.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Grammatica: persoonlijk voornaamwoorden
Hallo, ik wil je even spreken. Kan je mij even terugbellen?
Je/Jij bent toch thuis morgen? Ik kom morgen even bij je/jou langs.
U mag daar even gaan zitten. De dokter komt u over 10 minuten halen.
Hij heeft hulp nodig. Ik ga hem morgen even helpen.
Ze/Zij is heel vriendelijk. Ik vind haar aardig.
Het is niet zo leuk. Ik vertel het morgen aan mijn familie.
Wij hebben een nieuwe tv gekocht. De verkoper gaf ons 20% korting.
Jullie begrijpen het niet goed. Ik leg het jullie nog één keer uit.
Ze/Zij wonen in onze buurt. Ik zie hen/ze vaak samen lopen.

Slide 16 - Slide

Vul in: Ik, jij, wij, zij
1. Ik ben Eva. .......kom uit Polen.
2. Hoi! Ik ben Sara en dit is mijn man. ..............komen uit Spanje.
3. Lisa en Joep zijn getrouwd...........hebben 2 kinderen.
4. Dag, ik heet Sofie. Hoe heet .................?

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je de volgende les leren?

Slide 19 - Slide