Taalklas 1 extra H5 Natuur

• NT2
• ISK

Taalklas 1 extra H5

natuur

Doelen

- we kennen 15 woorden

- we begrijpen de leestekst

- we antwoorden in juiste zinnen

Welke woorden weet jij over de natuur?

Houd jij van de natuur?

1. ja
2. nee

Van welke natuur houd jij het meest?

Van welke natuur houd jij het meest?

1. kust (= strand + zee)
2. bos (met bomen)
3. bergen
4. iets anders...

Welke natuur was er veel in jouw land?

1. kust (= strand + zee)
2. bos (met bomen)
3. bergen
4. iets anders...

Hoe vaak ben jij in de natuur?

1. 1 x per jaar
2. 1 x per maand
3. 1 x per week
4. (bijna) elke dag

Woorden

Natuur

1.

1. de plant

1. het hart

2. 

2. de longen

NOG 1 X

Daarna dictee

Dictee!

Dictee!

Nakijken 

STENCILS MAKEN

- leer de woordjes (1)

- vertaal de woorden (2)

- invuloefening (3)

- volgorde letters (4)

- leesopdracht (5)

2. Laat je woordenlijst zien

- overgeschreven

- vertaald naar jouw taal

3. invuloefening

- typ je antwoord

- verbeter je stencil

1. Wij ....................... de groente.

2. Wij eten rijst met .................

3. Er ligt ....................... op tafel.

4. Ik smeer ........................ op mijn brood.

1. fruit
2. boter
3. liter

5. Ik koop .................. op de markt.

1. fruit
2. boter
3. liter

6. Ik drink een ................. water.

1. fruit
2. boter
3. liter

7. ...................... zet ik op 180 graden.

1. Gezond
2. de kip
3. De oven

8. Ik bak ........................

1. Gezond
2. de kip
3. De oven

9. ........................ eten is goed voor je.

1. Gezond
2. de kip
3. De oven

10. ........................................... staat op tafel.

1. vers
2. de sla
3. De theepot

11. Het eten is ........................

12. .......................... komt uit de tuin.

1. vers
2. De sla
3. De theepot

13. De taart is .....................

1. afwassen
2. de schaal
3. zoet

14. Ik moet de borden .........

15. We gebruiken ................. voor de salade.

1. afwassen
2. de schaal
3. zoet

Laat je invuloefening zien

4. vul de goede letter in

Welke letter moet je in elk woord invullen?

k ......... p
fru ............ t
l ........... ter

v.....rs
ov.....n
g.....zond

z......et
b......ter
z.....ut

sl.....
w.....ssen
sch....al

5 Leesopdracht

5 Lees de tekst:

Peter en Sam komen vanavond bij Maria eten.

Zij zijn haar vrienden.

Ze komen om 6 uur.

Maria gaat vis maken inde oven.

Maria koopt de vis op de markt.

De vis op de markt is vers en niet duur.

Ze maakt ook sla met tomaten. Lekker en gezond!

Wie zijn Peter en Sam?

Waar koopt Maria de vis?

Wat maakt Maria nog meer?

woordzoekerfabriek.nl