Herhaling domein E ruilen over de tijd

Domein E

Ruilen over de tijd


Boekje: heden, verleden toekomst

1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Domein E

Ruilen over de tijd


Boekje: heden, verleden toekomst

Slide 1 - Slide

Tijd is geld
Algemene prijs van tijd (voor iedereen gelijk)  vs. individuele prijs van tijd (voor iedereen verschillend) 
Individuele prijs van tijd en algemene prijs van tijd bepalen of je gaat sparen of lenen. 
Intertemporele substitutie (verschuiven van consumptie over de tijd) 

Slide 2 - Slide

Inflatie
- Stijging van het algemene prijspeil. 
- Ontstaan van inflatie door groei maatschappelijke geldhoeveelheid (in dit boekje gaat het met name over bestedingsinflatie)

Berekenen aan de hand van de CPI

Slide 3 - Slide

Rendement

Rendement = wat levert een investering op in verhouding tot de investering.

Nominaal rendement = procentuele verandering hoeveelheid euro's

reele rendement = procentuele verandering koopkracht

Slide 4 - Slide

Reele rendement

RIC = NIC / PIC x 100

NIC = Nominaal IndexCijfer

PIC = prijsindexcijfer (CPI)

RIC = Reele IndexCijfer

Slide 5 - Slide

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 6 - Quiz

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 7 - Quiz

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 8 - Quiz

Als de algemene prijs van tijd hoger is dan de individuele prijs van tijd zal de consument sparen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Een reden voor het ontstaan van inflatie is een daling van de maatschappelijke geldhoeveelheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 12 - Quiz

De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Voorraadgrootheid

Voorraadgrootheden meet je op een bepaald moment, dus bijvoorbeeld: je spaargeld op 12 maart 2019

Op de balans staan alleen maar voorraadgrootheden

Slide 14 - Slide

Stroomgrootheden

De waarde van een stroomgrootheid meet je over een periode.

bijvoorbeeld: de omzet van een bedrijf in maart 2019

Slide 15 - Slide

Digitale camera's in het magazijn van de Media Markt in Nederland
A
Vlottende activa
B
Vaste activa

Slide 16 - Quiz

Digitale camera's van fotograaf Hans van Oostrom
A
Vlottende activa
B
Vaste activa

Slide 17 - Quiz

Op de balans is activa hetzelfde als..
A
bezittingen
B
schulden
C
eigen vermogen
D
goederen die niet verkocht worden

Slide 18 - Quiz

afschrijvingen
A
zijn stroomgrootheden
B
vergroten de (bruto)winst
C
zijn voorraadgrootheden
D
leiden in de toekomst tot uitgaven

Slide 19 - Quiz

Als de rente stijgt dan:
A
stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
B
stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
C
stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
D
stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.

Slide 20 - Quiz

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je:
A
reële loonsverhoging
B
prijscompensatie

Slide 21 - Quiz

Wat komt beter uit voor schuldenaars (degenen die hebben geleend)?
A
Een lage inflatie
B
Een hoge inflatie
C
Maakt niet uit

Slide 22 - Quiz

Maken

Examenopgave sparen of lenen

boekje heden verleden toekomst hoofdstuk 1 opgave 29

Slide 23 - Slide