Grammatica: bijvoeglijk naamwoord

Weekplanning
Grammatica woordsoorten H2: bijvoeglijk naamwoord

Schrijven H4: een verslag schrijven

Repetitie lezen H4/H5/H6

Vandaag


Les 2, week 11

Les 3, week 11
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Weekplanning
Grammatica woordsoorten H2: bijvoeglijk naamwoord

Schrijven H4: een verslag schrijven

Repetitie lezen H4/H5/H6

Vandaag


Les 2, week 11

Les 3, week 11

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Hoe zat het ook alweer met...
  2. Grammatica: bijvoeglijk naamwoord
  3. Zelf aan de slag

Slide 2 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Lidwoorden
A
de, een->onbepaald (staan)
B
het, de->onbepaald(zitten)
C
een->onbepaald (staan op stoel)

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

zelfstandig naamwoord?
A
Leeuwarden (zitten op tafel)
B
in (staan op tafel)
C
de (zitten)
D
mooie (zitten op stoel)

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions



Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
een naam (staan op tafel)
B
zelfde als 'de, het, een' (zitten op tafel)
C
mens, dier, plant of ding (staan op de grond)
D
Wie of wat (staan op stoel)

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Taalkundig ontleden (woordsoorten)
  • Zelfstandig naamwoord en lidwoord (zn en lw)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Zelfstandig- en hulpwerkwoord (zww en hww)
  • Aanwijzend en vragend voornaamwoord aanw. vnw en vr. vnw)
  • Voorzetsel (vz)
  • Bijwoord (bw)


Slide 6 - Slide

This item has no instructions




LESDOEL:
  • Je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is en hoe je deze kunt herkennen
  • Je weet hoe je de korte en de lange vorm spelt

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Spelling 3 bijvoeglijk naamwoord
  • De meeste bijvoeglijk naamwoorden hebben een korte vorm (zonder-e) en een lange vorm. (met -e)
  • bv. Het leuke meisje, een leuk meisje
  • De lange vorm maak je door een -e erachter te zetten bv. klein-kleine
  • Soms moet je daarnaast:
  • een -f in een -v veranderen  bv. lief-lieve
  • een -s in een -z veranderen bv. grijs-grijze
  • laatste medeklinker verdubbelen bv. glad-gladde
  • een klinker weghalen bv. groot-grote

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden geven aan van welke stof iets is gemaakt. Ze eindigen meestal op -en, bv. houten, wollen, ijzeren, glazen enz.
De nieuwere woorden (of uit andere taal) niet, bv. nylon, acryl, plastic.
Zie de volgende pagina.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden NIET op -en:
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden WEL op -en:

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Weekwerk grammatica
Waar? 
Bladzijde 60-61

Welke opdrachten?
1, 2 en 4. Extra uitdaging nodig? Opdracht 5

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Aan het einde van deze les kijken we het na. 
timer
8:00

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
  • 1 modebewuste, hippe
  • 2 zilveren
  • 3 Zelfgemaakte, goedkoper, origineel
  • 4 populairste, gebleekte
  • 5 verlegen, stoerder
  • 6 zijden, plastic

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2
  • 1 a normaalste
  • b beste
  • c vreemd, lekker
  • d lekker
  • e verrassend, voordelig
  • f blij
  • 2 eigen antwoord

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
  • 1 a grappig de grappige mop een grappige mop
  • b fantastisch de fantastische winnaar een fantastische winnaar
  • c zeldzaam de zeldzame aankoop een zeldzame aankoop
  • d goedkoop het goedkope cadeau een goedkoop cadeau
  • e tof het toffe idee een tof idee
  • f antiek het antieke beeld een antiek beeld
  • 2 - Bij een de-woord krijg je altijd de lange vorm.
  • - Als er een bepaald lidwoord (het) voor een het-woord staat, krijg je de lange vorm. Als er een onbepaald lidwoord (een) voor staat, krijg je de korte vorm.


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4
  • 1 Het (blw) gelukkige (bn) echtpaar (zn) gaf elkaar een (olw) prachtige (bn), diamanten (bn) ring (zn).
  • 2 Met vermakelijke (bn) grappen (zn) liet de (blw) Twentse (bn) cabaretier (zn) het (blw) publiek (zn) lachen.
  • 3 De (blw) spectaculaire (bn) wedstrijd (zn) zorgde voor grote (bn) vreugde (zn) bij de (blw) enthousiaste (bn) fans (zn).
  • 4 Tot onze schrik (zn) viel de (blw) stenen (bn) fruitschaal (zn) op de (blw) granieten (bn) vloer (zn) aan stukken (zn).
  • Let op: Onze is geen bn. Later leer je dat dit een bezittelijk voornaamwoord is.
  • 5 Grote (bn) horloges (zn) zijn opvallender (bn) dan kleine (bn) modellen (zn).
  • 6 Verse (bn) eieren (zn) zijn vandaag bij de (blw) boerderijwinkel (zn) in de (blw) aanbieding (zn).


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je geleerd? 1a

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je geleerd? 1b

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je geleerd? 1c

Slide 21 - Slide

This item has no instructions