Unit 4: Week 2

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Les 1 


lesdoelen
Je kent nieuwe woorden om te vertellen waar dieren leven.
Je kunt vertellen wat je van dieren vindt.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
5 minuten, alleen
- Leer de woorden van week 1.
- Leer ook de grammatica (meervoud & adjectieven).

Na 5 minuten: test!


 

Slide 3 - Slide

Overhoor de leerlingen
Opdracht 2
Waar leven de dieren?

Schrijf het meervoud (plural) van de dieren bij de juiste plek waar ze leven.

Let op: één dier kun je op meerdere plekken (multiple places) schrijven!
Het bos
De woestijn
De berg
De zee
De boerderij

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Connecties (jouw mening)
Optie 1
Ik vind NOUN + ADJECTIVE, want SUBJECT VERB REST.
voorbeeld
Ik vind konijnen lief, want konijnen zijn heel zacht.
Ik vind konijnen schattig, want konijnen hebben lieve ogen.
Optie 2
Ik hou van NOUN, want SUBJECT VERB REST.
voorbeeld: Ik hou van konijnen, want konijnen zijn heel zacht en lief.

Slide 5 - Slide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Mening geven
Optie 1
Vinden
voorbeeld
Ik vind konijnen lief.                                 Ik vind spinnen eng.
Ik vind konijnen schattig.                      Ik vind spinnen stom.

Optie 2
Houden van (to love)
voorbeeld: Ik hou van konijnen.
                       Wij houden van dieren.

Slide 6 - Slide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Opdracht 3
Wat vind jij van slangen?
Wat vind jij van papegaaien?

Schrijf hele (full) zinnen in je schrift. Gebruik (use) de uitleg (explanation) en woorden van deze les en vorige (last) week.

Slide 7 - Slide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Opdracht 4
Luister naar de leraar.
40 seconden. Schrijf in complete zinnen (full sentences).
Geef zoveel mogelijk (as much) informatie als je kan. 

Denk aan
- Uiterlijk
- Woonplaats
- Mening.

Slide 8 - Slide

Noem een dier uit de woordenlijst. Daarover gaan de leerlingen vervolgens gedurende 40 seconden zoveel mogelijk over opschrijven. Daarna: bespreek wat de groepjes hebben opgeschreven.

Herhaal dit een paar keer (afhankelijk van hoeveel tijd je hebt).
Opdracht 5:
Beantwoord deze vragen in je schriftje.

1. Welke dieren wonen er op het land? Noem er 3.
2. Welke dieren leven er in de zee? Noem er 3.
3. Heb jij een huisdier? Welk huisdier is dat?
4. Welk huisdier wil jij graag?
5. Welk dier vind jij het leukste en waarom?
6. Welke dieren vind jij eng? Waarom?

Slide 9 - Slide

Laat de leerlingen deze vragen beantwoorden in complete Nederlandse zinnen.
Les 2


lesdoelen
Je kunt beschrijven waar dieren leven.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
Vertel (tell) wat je ziet, wat je over (about) het dier weet (know) en wat je van het dier vindt. 

Schrijf complete zinnen. Schrijf zoveel je kunt (as much as you can).

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2:
In tweetallen, tot 10-15 min. voor het eind van de les.
Je maakt een dierenencyclopedie, op alfabtetische volgorde (order). 
1. Zoek op de website informatie over een dier (uiterlijk en woonplaats). Noteer per dier jullie mening.
2. Schrijf de informatie allebei in jullie schrift. In volledige zinnen.
3. Begin met een dier dat begint met de A, etc..  Je zoekt dus naar 26 dieren.

Tot slot: aan het eind van de les wat dieren samen bespreken.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Sites:
https://www.wildlands.nl/werelden
https://www.artis.nl/nl/artis-park/te-zien-in-artis-park

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Les 2


lesdoelen
Je kan dieren beschrijven.
Je kan beschrijven waar dieren leven.
Je kan je mening geven over een dier.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Fantasiedier
                                                           Hoe beschrijven we dit dier?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Teken (draw) een fantasiedier op een poster. 
Dit dier mag niet bestaan (exist).

Beschrijf jouw fantasiedier:`
- Uiterlijk (what does the animal look like?)
- Eigenschappen (what are its characteristics?)
- Woonplaats (where does the animal live?)
Minimaal 10 zinnen

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Mening geven
                                                           Hoe geven wij onze mening over                                                                 dit dier?

Slide 18 - Slide

Bespreek samen hoe je een mening geeft (ik vind ...), en oefen met het voorbeeld dier. Laat de leerlingen vervolgens hun mening geven over elkaars dier.

Vinden ze elkaars dieren lief, schattig, eng, stom?
Les 3


lesdoelen
Je kunt een tekst lezen over dieren en hun leefomgeving. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1
In groepjes, 20 minuten
Lees de zinnen. Leg (put) de zinnen in de juiste volgorde (order). Let op (pay attention): denk aan de alinea's (paragraphs) en tussenkopjes (headings).

Na 20 minuten: vergelijken (compare) met andere groepjes.

Slide 20 - Slide

Nodig: tekst (te vinden in week 2-mapje). Knip de zinnen van de tekst los. Elk tweetal (of elk groepje) krijgt een pakketje zinnen.
Misschien handig als je de leerlingen de zinnen op een vel papier laat plakken.

na 20 minuten laat je leerlingen hun werk met elkaar vergelijken.
Tot slot kun je de juiste tekst tonen op het scherm.
Opdracht 2
Doel: je kent (know) alle woorden uit de tekst.
In tweetallen, 10-15 minuten
Te gebruiken (to be used): woordenlijst + woordenboek

Vertaal (translate) en studeer (study) samen (together) alle woorden uit de tekst.
Na tien minuten: wedstrijd!

Slide 21 - Slide

Leerlingen moeten ervoor zorgen dat iedereen in het tweetal de woorden kent (ze kunnen dus geen woorden verdelen).
Wedstrijd!
In je tweetal. 
Luister naar de woorden.
1. Noteer het Nederlandse woord.
2. Noteer de Engelse vertaling.

Tot slot: wie kent de meeste woorden?

Slide 22 - Slide

Kies een aantal woorden uit de tekst (aantal is afhankelijk van hoeveel tijd je hebt). Lees de woorden rustig voor. Leerlingen schrijven in tweetallen het Nederlandse woord over (de tekst mogen ze niet meer gebruiken) en schrijven de vertaling op. Woordenboeken en woordenlijsten zijn natuurlijk van tafel.

Daarna: kijk de antwoorden samen na/laat groepjes elkaars werk nakijken.
Welk groepje heeft gewonnen?