LIJDEND VOORWERP

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 4

Het lijdend voorwerp

Aan het eind van deze les weet je (WEER)

wat een lijdend voorwerp is en 

hoe je deze kunt vinden in een zin.

Het lijdend voorwerp

Wat weet je al/nog?

Wat is een LV en hoe vind je deze?

Het lijdend voorwerp

Woordenboek:
"Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord ondergaat."

Wat betekent dat?

Het lijdend voorwerp

Waarom is het nou eigenlijk zo belangrijk dat je weet wat een 

lijdend voorwerp is?

Het lijdend voorwerp

Volgorde:

- ?

- ?

- ?

Het lijdend voorwerp

Volgorde:

1. Persoonsvorm (+wg)

2. Onderwerp

3. Lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp

Mick heeft Anna gisteren nog gezien.

Het lijdend voorwerp

Mick heeft Anna gisteren nog gezien.

PV = heeft

Alle werkwoorden = heeft gezien

Het lijdend voorwerp

Mick heeft Anna gisteren nog gezien.

wie + wg = OW

Onderwerp = Mick

Het lijdend voorwerp

Mick heeft Anna gisteren nog gezien.

wie/wat + wg + OW = LV

LV = Anna

Het lijdend voorwerp

Volgorde:

1. Persoonsvorm (+wg)

2. Onderwerp

3. Lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp

Gisteren heeft hij een film gekeken.

Denk aan de volgorde!
PV/WG - OW - LV 

Het lijdend voorwerp

Gisteren heeft hij een film gekeken.

PV + WG

Het lijdend voorwerp

Gisteren heeft hij een film gekeken.

OW

Het lijdend voorwerp

Gisteren heeft hij een film gekeken.

Wat is dan het LV?

Wie / Wat    heeft hij gekeken?

Het lijdend voorwerp

Gisteren heeft hij een film gekeken.

LV

Antwoord = een film

Het lijdend voorwerp

Gisteren hebben Marco en Gijs 

een laptop gekocht.

Het lijdend voorwerp

Gisteren hebben Marco en Gijs 

een laptop gekocht.

Het lijdend voorwerp

Gisteren hebben Marco en Gijs 

een laptop gekocht.

Wat hebben Marco en Gijs gekocht?

pv

onderwerp

(wg)

Het lijdend voorwerp

Maak de opdrachten.

Aan het eind van deze les weet je 

wat een lijdend voorwerp is en 

hoe je deze kunt vinden in een zin.   

Het lijdend voorwerp

Nakijken 

Het lijdend voorwerp

1. Ik geef een cadeau.

PV / WG : geef

OW : ik

LV : een cadeau

Het lijdend voorwerp

2. Piet en Jan eten pindakaas.

PV / WG : eten

OW : Piet en Jan

LV : pindakaas

Het lijdend voorwerp

3. Alle leerlingen hebben een nieuw schrift gekregen.

PV / WG : hebben (gekregen)

OW : Alle leerlingen

LV : schrift

1. een cadeau

2. pindakaas

3. een nieuw schrift

4. een vreemd geluid

5. mij

6. de toets van vorige week

7. een boomhut

8. een overheerlijke taart 

9. haar cavia

10. hun schoolboeken

11. haar huiswerk

12. de komkommer

13. een goudkleurige        sleutelhanger

14. een lange brief

Het lijdend voorwerp

Je weet nu WEER

wat een lijdend voorwerp is en
hoe je deze kunt vinden in een zin.