De zorgvrager is niet in staat de boodschap goed te ontvangen. De zorgvrager is bijvoorbeeld doof of heeft een beperkt begrip door een ziekte als dementie.
De zorgverlener heeft moeite om de zorgvrager te begrijpen. De zorgvrager spreekt bijvoorbeeld door afasie slecht of zachtjes of de zorgvrager vertelt iets wat de zorgverlener niet begrijpt.
De zorgvrager en/of de zorgverlener zijn afgeleid door geluiden uit de omgeving. Denk aan de televisie die hard staat, een roepende medebewoner, een familielid dat binnenkomt met een vraag.
De zorgverlener vindt het lastig haar boodschap duidelijk te formuleren aangepast op het niveau van de zorgvrager. Zij gebruikt bijvoorbeeld te moeilijke woorden waardoor de boodschap niet meer aankomt.
De zorgverlener en/of de zorgvrager is afgeleid door de eigen gedachten. Ze zijn niet met aandacht bij de communicatie omdat ze ergens anders aan denken.
De boodschap van de zorgvrager en/of zorgverlener roept emoties op bij de ontvanger waardoor hij niet meer luistert.
De zorgvrager en/of de zorgverlener interpreteert de boodschap verkeerd waardoor de boodschap niet goed aankomt.