HV1 - Nederlands - p4 - fictie par 2

HV1 - Nederlands - Fictie: personages 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

HV1 - Nederlands - Fictie: personages 

Slide 1 - Slide

Programma
  • Wat weet je nog van....?
  • Leerdoel 2: personages
  • Personages  - theorie
  • Personages - aan de slag
  • Leerdoel check
  • Lezen in je leesboek
  • Leerdoelen 3 en 4: perspectief 
  • Morgen

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Noem een tekstvorm bij het tekstdoel 'activeren':
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank valt onder fictie/non-fictie
Fictie kun je onderscheiden in: ....................... fictie en .........................verhalen.
Is het voltooid deelwoord goed of fout gespeld? 'Hij is verandert.' 
De vijf tekstdoelen zijn: ..........................................................................................................................
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel ...........................................................
.
Neem over en vul in. 
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Voorbeelden van tekstvormen bij het tekstdoel 'activeren' zijn advertentie, reclame en uitnodiging.
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank non-fictie. 
Fictie kun je onderscheiden in: realistische fictie en fantasieverhalen.
In de volgende zin is het voltooid deelwoord fout gespeld: 'Hij is verandert', moet zijn ' veranderd'.  
De vijf tekstdoelen zijn: activeren, amuseren, overtuigen, informeren, instrueren.
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel amuseren.
.

Leerdoel 1, vorige les: Ik kan het verschil uitleggen tussen fictie en non-fictie.

Slide 4 - Slide

Leerdoel
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.

Pak je schrift erbij en neem het leerdoel over in je schrift. 

Slide 5 - Slide

Personages

We kennen twee soorten personages:
1. hoofdpersonages (ook wel round characters):
- geven je een kijkje in het hoofd --> je weet wat ze denken/voelen.
- maken een ontwikkeling mee in het verhaal.


Slide 6 - Slide

Personages

2. bijfiguren (ook wel flat characters):
- leer je alleen oppervlakkig kennen. Je krijgt niet te weten wat hij/zij denkt of voelt. Je kunt wel veel informatie krijgen over hoe de persoon eruitziet en wat voor eigenschappen hij/zij heeft.

Slide 7 - Slide

Aan de slag!
1. Ga naar je boek op blz. 70.
2. We lezen samen tekst 1 en tekst 2.
3. Daarna beantwoord je twee vragen op LessonUp.

Slide 8 - Slide

Lees tekst 1: Hoe weet je dat Pippa een hoofdpersonage is?

Slide 9 - Open question

Lees tekst 2: Waarom zijn de ouders van Pippa bijfiguren?

Slide 10 - Open question

Aan de slag!
1. Ga terug naar je boek op blz. 69.
2. Maak opdracht 2.
3. Klaar? Klik op het plusje om een recensie over het boek
van Pippa Leeuwenhart te lezen.

Je schrijft de antwoorden in je schrift.
Je werkt in stilte.

timer
8:00
Lees de recensie over 'Pippa Leeuwenhart'
Lees hier een recensie over 'Het leven volgens Pippa Leeuwenhart': https://www.chicklit.nl/boekrecensies/159854/recensie-leven-volgens-pippa-leeuwenhart

Slide 11 - Slide

Bespreken
1. Ga terug naar je boek op blz. 69.
2. Maak opdracht 2.


Lees de recensie over 'Pippa Leeuwenhart'
Lees hier een recensie over 'Het leven volgens Pippa Leeuwenhart': https://www.chicklit.nl/boekrecensies/159854/recensie-leven-volgens-pippa-leeuwenhart

Slide 12 - Slide

Leerdoel 2: Leg uit wat het verschil is tussen hoofdpersonen en bijfiguren.

Slide 13 - Open question

Check leerdoel
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.


Slide 14 - Slide

Check leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.
3. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal: 
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.
4. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.


Slide 15 - Slide

Leerdoel 1: Leg uit wat het verschil is tussen fictie en non-fictie.

Slide 16 - Open question

Volgende les
Gastlesje over Taal.

Slide 17 - Slide

Wat weet je nog van ....?
In periode 2 hebben we het bij leesvaardigheid gehad over tekstdoelen.

Log in op LessonUp en beantwoord de volgende vraag voor jezelf.

Slide 18 - Slide

Welke vijf tekstdoelen ken je?

Slide 19 - Open question

Tekstdoelen + fictie en non-fictie
  • Je hebt net een vraag beantwoord over tekstdoelen. Deze les gaat over fictie en (non-)fictie.
  • We bespreken straks wat tekstdoelen en (non-)fictie met elkaar te maken hebben.
  • Doe je laptop voor nu even (half)dicht.
  • Pak nu je schrift erbij!

Slide 20 - Slide

Tekstdoelen + fictie en non-fictie
Op de volgende slide verschijnt een sleepvraag. Beantwoord die sleepvraag voor jezelf.

Slide 21 - Slide

Sleepvraag:

Horen de tekstdoelen links bij fictie of bij non-fictie? 
Amuseren
Instrueren
Informeren
Overtuigen
Activeren

Non-fictie


Fictie

Slide 22 - Drag question

Volgende keer
Nog meer verwijzen!

Slide 23 - Slide

Juiste antwoord exit-ticket (volgende keer voor leerlingen)
Ajax heeft zich naar de achtste finales van de Europa League geknokt. Het ging niet vanzelf, maar de ploeg uit Amsterdam versloeg Union Sint-Gillis uit de Belgische hoofdstad Brussel over twee wedstrijden.


In de vorige wedstrijd was het 0-2 voor Ajax. Dus gisterenavond in de Arena in Amsterdam hoefde Ajax gisteren alleen maar te zorgen dat het niet ruim zou verliezen. Maar het liep niet zoals ze wilden: na een halfuur kwam de club uit Amsterdam met 0-2 achter te staan. En Klaassen kreeg een rode kaart.

Slide 24 - Slide

Leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.
3. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal: 
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.
4. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.

Pak je schrift erbij en neem de leerdoelen over in je schrift. 

Slide 25 - Slide