Herhaling Spelling §1 t/m 4

Herhaling Spelling §1 t/m 4
  • Hoofdlettergebruik (§1)
  • Leestekengebruik (§1)
  • Bijvoeglijk naamwoorden (§2)
  • Meervoud (§3)
  • Verkleinwoorden (§4)
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling Spelling §1 t/m 4
  • Hoofdlettergebruik (§1)
  • Leestekengebruik (§1)
  • Bijvoeglijk naamwoorden (§2)
  • Meervoud (§3)
  • Verkleinwoorden (§4)

Slide 1 - Slide

Hoofdlettergebruik

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters?
  • Aan het begin van iedere zin.
  • Namen van mensen, dieren, bedrijven, merken etc.
  • Aardrijkskundige namen + afgeleiden daarvan.

Bluppie de goudvis, Dordrecht, Nederlandse gewoontes, Zuid-Frankrijk, Shell, Britse humor, Kruidvat .....

Slide 3 - Slide

Hoofdletters in namen
Sommige namen hebben tussenvoegsels (van, 't, el, de ....).

Tussenvoegsels schrijf je met een kleine letter als de naam al is begonnen:

Jan de Wit, M. el Hamdaoui, mevrouw G. van 't Noordende, Marijke van den Kouden

Slide 4 - Slide

Hoofdletters in namen
Als het tussenvoegsel het allereerste stukje is van de naam, schrijf je het met een hoofdletter.

meneer De Wit, de voetballer El Hamdaoui, onze lerares Van 't Noordende, Van den Kouden

(LET OP: de tussenvoegsels 't en d' blijven altijd klein!)

Slide 5 - Slide

Leestekengebruik

Slide 6 - Slide

Aan het eind van IEDERE zin staat een leesteken:

  • een PUNT na een gewone zin = .
  • een VRAAGTEKEN na een vraag = ?
  • een UITROEPTEKEN na een zin met extra nadruk = !

Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je een komma?
  • in opsommingen
  • tussen twee persoonsvormen
  • voor voegwoorden (BEHALVE en / of)

Mijn lievelingskleuren zijn oranje, paars en blauw.
Wat ik weten wil, is of jij ook naar dat feestje gaat.
Ik moet nu weg, want mij training begint zo.

Slide 8 - Slide

Oefenen: vul de komma's in.
Mijn kleine broertje is vandaag ziek dus hij blijft thuis.
Omdat mijn vader thuiswerkt moet mijn broertje bij hem in de woonkamer blijven.
Hij ligt op de bank en speelt een spelletje.
Ik wil ook wel gamen op de bank maar ik moet gewoon naar school
Hoewel ik best zou willen ruilen ben ik ook blij dat ik niet ziek ben
Als ik straks thuis kom kan ik nog steeds een spelletje doen.
Ik weet nog niet of ik meteen ga gamen of eerst mijn huiswerk ga maken.

Slide 9 - Slide

Controleer je antwoorden:
Mijn kleine broertje is vandaag ziek, DUS hij blijft thuis.
Omdat mijn vader thuiswerkt, moet mijn broertje bij hem in de woonkamer blijven.
Hij ligt op de bank EN speelt een spelletje.
Ik wil ook wel gamen op de bank, MAAR ik moet gewoon naar school
Hoewel ik best zou willen ruilen, ben ik ook blij dat ik niet ziek ben
Als ik straks thuis kom, kan ik nog steeds een spelletje doen.
Ik weet nog niet OF ik meteen ga gamen OF eerst mijn huiswerk ga maken.

Slide 10 - Slide

Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 11 - Slide

Korte en lange vorm
Bijvoeglijk naamwoorden krijgen soms een -e voor de uitspraak. Dit noem je de lange vorm.

een lief kind -> het lieve kind
een rood potlood -> het rode potlood


Slide 12 - Slide

Let op deze lange vorm!
Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op -ieel krijgen een trema in hun lange vorm:

een presidentieel bevel - het presidentiële bevel
een financieel overzicht - het financiële overzicht

Slide 13 - Slide

Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden
Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden vertellen van welk materiaal iets gemaakt is. 

Alle stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden hebben maar 1 vorm. Zij hebben dus geen korte en lange vorm.

Slide 14 - Slide

Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden
Veel stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden schrijf je met -en:

een gouden horloge, de wollen trui, het houten schuurtje, rubberen kogels

Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden uit een andere taal of materialen die heel nieuw zijn, krijgen geen -en:

de aluminium drinkfles, een plastic dobbelsteen, rotan stoelen, nylon kousen

Slide 15 - Slide

Meervoud

Slide 16 - Slide

Twee manieren
In het Nederlands zijn er twee manieren om aan te geven dat een woord in het meervoud staat:

  • -en: huis-> huizen, slak -> slakken
  • -s: toren -> torens, etui -> etuis

Je moet zelf leren welk meervoud een woord krijgt.

Slide 17 - Slide

Meervoud -en bij -ee/-ie
Woorden die op -ee of -ie eindigen en bij het meervoud -en krijgen, hebben in het meervoud een trema:

zee -> zeeën
knie -> knieën

Slide 18 - Slide

Meervoud -en bij -ie
Als de klemtoon op de -ie ligt, krijgt het woord een extra -e en komt het trema op die -e   ->   melodieën, epidemieën

Als de klemtoon niet op de -ie ligt, komt het trema op de -e van die -ie   ->   bacteriën, poriën

Slide 19 - Slide

Meervoud: -s of -'s?
Als het meervoud een -s krijgt, mag je die niet altijd vastmaken. Soms moet er een apostrof tussen:

torens, etuis
MAAR: studio's, baby's

Slide 20 - Slide

Meervoud: -s of -'s?
De -s krijgt een apostrof bij:
  • woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, -y
  • alle afkortingen

lama's, foto's, studio's, hobby's
pc's, hbo's, tv's

Slide 21 - Slide

Meervoud: -s of -'s?
LET OP! Het is dus NIET WAAR dat alle woorden die op een klinker eindigen een apostrof krijgen!

Alle woorden op een -e niet -> dominees, comités, hoeves
Alle woorden met meerdere klinkers die samen uitgesproken worden als 1 klank ook niet -> etuis, bureaus, essays

Slide 22 - Slide

Verkleinwoorden

Slide 23 - Slide

Verkleinwoorden
In het Nederlands kan je aangeven dat iets klein is door een paar letters achter het woord te zetten.

Er zijn heel veel varianten:
hond -> hondje                           koning -> koninkje 
worm -> wormpje                      baan -> baantje

Je moet zelf leren welke verkleinvorm een woord krijgt.

Slide 24 - Slide

Verkleinwoorden op -ing
Woorden op -ing gaan op een aparte manier.

Sommige raken hun -g kwijt: koning -> koninkje
Sommige krijgen een extra -e: tekening -> tekeningetje

Slide 25 - Slide

Extra klinkers
Woorden die eindigen op -a, -é, -i, -o, -u krijgen extra klinkers.

lama -> lamaatje
comité -> comiteetje,
ski -> skietje
foto -> fotootje
paraplu -> parapluutje

Slide 26 - Slide

Apostrof + tje
Er zijn twee soorten woorden die als verkleinwoord -'tje krijgen:

  • woorden die eindigen op medeklinker + -y
  • afkortingen

baby'tje, hobby'tje     (maar: essaytje, cowboytje)
pc'tje, tv'tje

Slide 27 - Slide

Nu oefenen:

Slide 28 - Slide

meervoud: olie

Slide 29 - Open question

meervoud: ree

Slide 30 - Open question

meervoud: symfonie

Slide 31 - Open question

meervoud: radio

Slide 32 - Open question

meervoud: spray

Slide 33 - Open question

meervoud: logo

Slide 34 - Open question

meervoud: wc

Slide 35 - Open question

meervoud: roede

Slide 36 - Open question

meervoud: hyena

Slide 37 - Open question

meervoud: milieu

Slide 38 - Open question

meervoud: paté

Slide 39 - Open question

meervoud: cadeau

Slide 40 - Open question

meervoud: kiwi

Slide 41 - Open question

verkleinwoord: kiwi

Slide 42 - Open question

verkleinwoord: paté

Slide 43 - Open question

verkleinwoord: hyena

Slide 44 - Open question

verkleinwoord: woning

Slide 45 - Open question

verkleinwoord: ring

Slide 46 - Open question

verkleinwoord: jury

Slide 47 - Open question

verkleinwoord: display

Slide 48 - Open question

verkleinwoord: wc

Slide 49 - Open question