NU Ned 1F 2F Deel B Spreken en Gesprekken H5 5.4 Klachtgesprek

Een klachtgesprek
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Een klachtgesprek

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 5
Tweegesprekken

Slide 2 - Slide

Paragraaf
5.4 Klachtgesprek

Slide 3 - Slide

Onderwerp
- Een reageert juist op een klacht

Slide 4 - Slide

Leerdoel
- Je kunt juist op een klacht reageren

Slide 5 - Slide

Klachtgesprek

Slide 6 - Slide

Klachtgesprek
Het kan zijn dat een klant een klacht heeft over jou, over een product of over jouw bedrijf. 
In een klachtgesprek probeer je het probleem zo op te lossen dat beide partijen tevreden zijn.

Slide 7 - Slide

Afhandelen van een klacht
- Luister goed naar de klacht        - Reageer pas als de ander helemaal klaar is
- Toon begrip                                        - Neem de klager serieus
- Vraag wat de klager wil
- Stel oplossingen voor en kies samen de beste oplossing
- Beloof snel te reageren, als je de klacht niet meteen kunt verhelpen
- Vraag aan het einde aan de klant of hij tevreden is over de oplossing

Slide 8 - Slide

Zelf een klacht?
Je kunt natuurlijk ook zelf een klacht hebben. Blijf ook dan beleefd. Vertel rustig wat je klacht is en wat je van de ander verwacht. Zo voorkom je dat het steeds moeilijker wordt om het probleem op te lossen. 

Slide 9 - Slide

Extra informatie
Een klacht kan gegrond zijn. De klant staat in zijn recht rondom zijn/kaar klacht. 
Een klacht kan ook ongegrond zijn. De klant heeft niet gelijk. Het is dan belangrijk om dit goed en rustig aan een klant uit te leggen. 

Slide 10 - Slide

Wat is een klacht?
A
Gezeur van mensen die niets beter te doen hebben
B
Een signaal dat er iets niet goed is gegaan

Slide 11 - Quiz

Wie kan een klacht doen?
A
Iedereen van 16 jaar en ouder
B
Iedereen die kennis draagt van het gepleegde strafbare feit
C
Alleen de benadeelde / het slachtoffer, bij jonger dan 16 jaar een wettelijke vertegenwoordiger

Slide 12 - Quiz

Wie kunnen er een klacht geven?
A
Iedereen.
B
Iedereen die bekend is met een strafbaar feit.
C
Alleen het slachtoffer zelf.

Slide 13 - Quiz

De klacht
A
Een uitspraak die aangeeft dat je ergens ontevreden over bent
B
bedriegen
C
de reparatie
D
het garantiebewijs

Slide 14 - Quiz

klachten
A
wat je zegt
B
wat niet fijn is
C
wat niet goed gaat

Slide 15 - Quiz

Een klacht ..... zich neerleggen.
Wat is de uitdrukking?
A
van
B
naast
C
op
D
onder

Slide 16 - Quiz

Wat is belangrijk om te doen bij een klacht?

A
Direct met een goede oplossing voor de gast komen.
B
Aangeven dat de klager rustig moet blijven, omdat je dan beter begrijpt wat het probleem is.
C
Meteen excuses aanbieden aan de klager.
D
De klager laten uitpraten en laten zien dat je luistert.

Slide 17 - Quiz

Wat is een ongegronde klacht?
A
Gevolg van klantenfout
B
Gevolg van fabricage, magazijn of verkoopfout
C
Klacht die geen oplossing heeft
D
Klacht per telefoon

Slide 18 - Quiz

Wat voor klacht is een klacht over een korting dat niet berekend is?
A
Gegronde klacht
B
Ongegronde klacht

Slide 19 - Quiz

Wat voor klacht is een klacht over luidruchtige buren?
A
Gegronde klacht
B
Ongegronde klacht

Slide 20 - Quiz

Bij een klachtafhandeling
A
Handel jij hem altijd af
B
Heb je altijd een oplossing
C
Geef je aan welke rol je speelt
D
Hoef je het niet samen te vatten

Slide 21 - Quiz

Als een klant een klacht heeft...
A
luister ik goed
B
ga ik geen welles-nietes discussie aan
C
ga ik niet meteen in de verdediging
D
alle 3

Slide 22 - Quiz

Leren voor het instellingsexamen
- Je kunt juist op een juiste manier op een klacht reageren

Slide 23 - Slide