Lijdend voorwerp

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 4

Lijdend Voorwerp

LIJDEND VOORWERP

LIJDEND VOORWERP

Grammatica Lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. jij
2. het lijdend voorwerp
3. in die zin
4. kan vinden

Ik zie hem

hem = ?

1. Onderwerp
2. PV
3. Lijdend voorwerp

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =

1. Er is geen lijdend voorwerp
2. Thomas
3. Marieke
4. bloemen

Lijdend voorwerp
Helaas is deze les afgelopen.

1. Helaas
2. is afgelopen
3. deze les
4. geen lijdend voorwerp

Gisteravond aten WIJ boerenkoolstamppot

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

1. Peter
2. gisteren
3. scooterrijbewijs
4. Er is geen lijdend voorwerp

Anton brengt zijn zusje naar school.
Lijdend voorwerp is:

1. Anton
2. brengt
3. zijn zusje
4. er is geen lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?
Quirijn krijgt tandjes

1. Quirijn
2. krijgt
3. tandjes
4. er is geen lijdend voorwerp

In elke zin staat een lijdend voorwerp

1. juist
2. onjuist

Mijn vader schilde DE AARDAPPELS.

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp

Maken

Oefenen met zinsdelen deel 4 - Staat klaar in Teams

Studiemeter 2F

grammatica:

Onderwerp/lijdend voorwerp

Afmaken pv-wwg-onderwerp