quiz woordsoorten en zinsdelen

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

Quiz woordsoorten en zinsdelen

Ik kan de belangrijkste woordsoorten en zinsdelen in een zin benoemen en deze toepassen. 

Dit doel ga ik zeker bereiken!

0100

Wat is het werkwoord in de zin:
Ik let altijd goed op bij Nederlands.

1. Nederlands
2. ik
3. let
4. let op

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin:
De kat krabt de krullen van de trap.

1. krabt
2. van
3. kat
4. trap

Noem de lidwoorden

Wat hoort bij elkaar ?

Ik zit naast het prachtige meisje

Persoonsvorm

voorzetsel

lidwoord

bijvoeglijk naamwoord

zit

naast

het

prachtige

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

1. gele
2. plastic
3. mooie
4. gevoelige

Noem 3 voorzetsels

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Ik

Zijn

Haar

Hij

Mijn

Uw

Jij

Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan. 

gezegde

Liesje Lotje

De lange Lindelaan

Leerde lopen

De plant heeft water nodig.

Wat is het onderwerp van deze zin?

1. nodig
2. heeft nodig
3. water
4. de plant

Welke vraag stel je als je het onderwerp wil weten?

1. Wie of wat + persoonsvorm?
2. Wie of wat + gezegde?
3. Waarom + zelfstandig naamwoord?
4. Welke + persoonsvorm?

Maak een volledige zin waarin de volgende woordsoorten staan:
persoonlijk voornaamwoord, persoonsvorm, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

En? Zijn jouw doelen behaald?

0100