Week 43: les 27 spelling persoonsvorm

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift,  laptop dicht op tafel.


1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift,  laptop dicht op tafel.


Slide 1 - Slide

Startopdracht 
Spel de persoonsvorm in de volgende zin 

1. Hij (missen) de trein gisteren op het nippertje. 


timer
1:00

Slide 2 - Slide

Deze week
Les 1 : uitleg spelling persoonsvorm (les 27) + lezen
Les 2: aan de slag persoonsvorm spelling
Les 3 + 4: lezen + so woodjes 

Weektaak 1 december:
 opdracht 1 t/m 9 les 27 


Slide 3 - Slide

Deze les
1. Uitleg taalvaardigheid les 27 (werkwoordspelling) 
2. Oefenen taalvaardigheid klassikaal
3. Aan de slag met je weektaak 
4. Bespreken + werken aan je boekopdracht 

Slide 4 - Slide

Nakijken startopdracht 

Benoem de persoonsvorm in de volgende zinnen:
1. hij miste gisteren de trein op het nippertje.



Aan de slag

A. Fout?  Dan doe je mee aan de uitleg en is je weektaak 1 t/m 9
B. Goed? Dan mag je aan de slag, opdracht 1 t/m 9

Let op: dit is dus ook je weektaak 

Slide 5 - Slide

Wat heb je deze vakantie gedaan?

Slide 6 - Mind map

Elke zin in het Nederlands
Heeft een PERSOONSVORM en een ONDERWERP

Natuurlijk kan een zin ook meerdere persoonsvormen hebben. 

De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat hoort bij het onderwerp. 

Slide 7 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm? 
Daarvoor zijn twee (of drie) manieren:


Slide 8 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm? 
Daarvoor zijn twee manieren:

1- verander meervoud/enkelvoud
Ik loop naar het bos / Wij lopen naar het bos

2- verander de tijd: tt/vt
Ik loop naar het bos / ik liep naar het bos

Slide 9 - Slide

Werkwoordspelling tt
De persoonsvorm past zich dus aan aan het onderwerp. Dat betekent dat het werkwoord congrueert met het onderwerp. Je moet de vorm van het werkwoord soms dus aanpassen:


Ik + jij achter pv
loop
stam
Jij/hij/zij/het
loop + t 
stam + t 
wij/jullie/zij
lopen
hele werkwoord

Slide 10 - Slide

Werkwoordspelling vt
In de verleden tijd heb je sterke en zwakke werkwoorden. Sterke werkwoorden veranderen van klank. Zwakke werkwoorden vervoeg je. 

De regel voor verleden tijd is:
Stam + te(n) OF  Stam + de(n) 

Ik verwacht // ik verwachTTE                     Jullie begeleiden // jullie begeleiDDen
Hoor je niet of het met een D of T moet? Dan 't sexy fokschaapje. 

Slide 11 - Slide

Lastige werkwoorden
verbranden, worden, gebeuren, begeleiden, veranderen 

Dat zijn werkwoorden die of al eindigen op een D (in de stam) of niet veranderen in de vorm van het voltooid deelwoord. 

Hij verandert (is tt) versus Hij is veranderd (volt. dw)
Het gebeurt (is tt) versus Het is gebeurd (volt. dw)

Slide 12 - Slide

Aan de slag met je weektaak: 27
Ga aan de slag met je weektaak
Maak: opdracht 1 t/m 9 

Je werkt 7 minuten in stilte. Daarna mag je overleggen. 
We sluiten af met een paar zinnen. 

Klaar? Kijk na via It's Learning! 
timer
7:00

Slide 13 - Slide

Vervoeg de werkwoorden
1. Ik (wedden) .... dat je het werkwoord niet (raden).............
2. Mijn oma (benijden)........... haar kennisen die elk puzzelwoord onthouden.
3. Hoe je het ook (wenden)..... of keert, de toekomst (worden)...... steeds digitaler.
4. Weet jij wie toch 's nachts de zakjes pinda's voor de vogels (ontvreemden) .......? 
5. Afgelopen vrijdag (monteren, vt) de monteur de tv bij ons, toen de stoppen (doorbranden, vt).......


Slide 14 - Slide

Vervoeg de werkwoorden
1. Ik WED dat je het werkwoord niet RAADT
2. Mijn oma BENIJDT haar kennisen die elk puzzelwoord onthouden.
3. Hoe je het ook WENDT of keert, de toekomst WORDT steeds digitaler.
4. Weet jij wie toch 's nachts de zakjes pinda's voor de vogels ONTVREEMDT ? 
5. Afgelopen vrijdag MONTEERDE de monteur de tv bij ons, toen de stoppen DOORBRANDDEN.


Slide 15 - Slide

Schrijf op voor jezelf:
1. Hoeveel antwoorden had je goed? (5 zinnen, 8 werkwoorden)
2. Welke had je fout? 
3. Waarom had je die fout? 


Slide 16 - Slide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 

timer
30:00

Slide 17 - Slide

Lezen / boekopdracht
Vrijdag is de deadline van de boekopdracht. 
Je mag er nu aan werken. Al ingeleverd? Dan mag je lezen. 

Je werkt heel zachtjes. Overleggen mag alleen op fluistertoon. 

Slide 18 - Slide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, laptop dicht op tafel.


Slide 19 - Slide

Startopdracht 
Vul de juiste vorm van het werkwoord beantwoorden
in op de puntjes in je schrift. 

1. De ............ mail vond ik gisteren terug in mijn Postvak In. 
2. De collega ..............  de mail gisteren nog voordat ik naar huis ging. 
timer
2:00

Slide 20 - Slide

Deze les
1. startopdracht 
2. Nakijken startopdracht 
3. Uitleg of aan de slag met hoofdstuk 27
4. Quizje 

Slide 21 - Slide

Nakijken startopdracht 

1. De beantwoorde mail vond ik gisteren terug in mijn Postvak In.

2. De collega beantwoordde de mail gisteren nog voordat ik naar huis ging. 


Aan de slag

1. Nummer 1 of 2 fout? 
Volg mijn extra uitleg. Ga daarna aan je weektaak. Klaar? Kijk na + cambiumned.nl 
3. Alles goed? 
Maak de opdrachten die je krijgt en kijk ze na, ga daarna aan je weektaak van hoofdstuk 27. 
 

Slide 22 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm? 
Daarvoor zijn twee manieren:

1- verander meervoud/enkelvoud
Ik loop naar het bos / Wij lopen naar het bos

2- verander de tijd: tt/vt
Ik loop naar het bos / ik liep naar het bos

Slide 23 - Slide

Werkwoordspelling tt / vt
Tegenwoordige tijd: is nu in het heden
Ik loop
Jij/hij/zij/het loopt
Wij/zij/jullie lopen
Verleden tijd: in het verleden. (zwak/sterk) 
Ik verhuisde
Jij/zij/hij/het verhuisde
Wij/zij/jullie verhuisden 

Slide 24 - Slide

Wanneer geen verdubbeling d of t?
Verwachte || verwachtte 
Verbrande || verbrandde 
Beantwoorde || beantwoordde 

Als een voltooid deelwoord wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord, nooit een verdubbeling. Een voltooid deelwoord schrijf je zo kort mogelijk op. Alleen in de verleden tijd een verdubbeling. 

Slide 25 - Slide

Lastige werkwoorden
verbranden, worden, gebeuren, begeleiden, veranderen 

Dat zijn werkwoorden die of al eindigen op een D (in de stam) of niet veranderen in de vorm van het voltooid deelwoord. 

Hij verandert (is tt) versus Hij is veranderd (volt. dw)
Het gebeurt (is tt) versus Het is gebeurd (volt. dw)

Slide 26 - Slide

Weektaak les 27
Ga aan de slag met je weektaak
Maak: opdracht 1 t/m 9 

Klaar? Kijk na 
Klaar? Ga naar www.cambiumned.nl om extra te oefenen met werkwoordspelling. 


timer
15:00

Slide 27 - Slide

De elektricien (monteren) de aansluiting van de wasmachine
A
monteert
B
monteerd

Slide 28 - Quiz

Het huis (verbranden) gisteren in een razendsnel tempo door het rieten dak.
A
verbrande
B
verbrandde
C
verbrandt
D
verbrand

Slide 29 - Quiz

Het (veranderen) al gauw in een fiasco op het feestje van Marlous.
A
veranderde
B
veranderdde

Slide 30 - Quiz

De docent (begeleiden) haar afgelopen jaar heel goed.

Slide 31 - Open question

Welke regel gebruik je hier?
Het geldt niet voor jou.

Slide 32 - Open question

Ik heb de vragen van net goed gemaakt
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 

timer
30:00

Slide 34 - Slide

Werkwoordspelling tt / vt
Tegenwoordige tijd: is nu in het heden
Ik loop
Jij/hij/zij/het loopt
Wij/zij/jullie lopen
Verleden tijd: in het verleden. (zwak/sterk) 
Ik verhuisde
Jij/zij/hij/het verhuisde
Wij/zij/jullie verhuisden 

Slide 35 - Slide

Weektaak les 27
Ga aan de slag met je weektaak
Maak: opdracht 1 t/m 9 (let op: je weektaak is aangepast als je maandag iets goed had, zie je planner) 

Klaar? Kijk na via It's Learning! 
Klaar? Ga naar www.cambiumned.nl om extra te oefenen met werkwoordspelling. 


Slide 36 - Slide

Bordspel
Ik verdeel jullie zo in groepjes van 4.  Ieder groepje krijgt een bordspel + dobbelsteen. Kies je eigen pion. 20 minuten.
Vervoeg het werkwoord in de juiste vorm. Je spelgenoten controleren je antwoord. Het aantal ogen op de dobbelsteen bepaalt in welke vorm en tijd het werkwoord geschreven moet worden.

1 = tegenwoordige tijd (ik-vorm/stam)
2 = tegenwoordige tijd (hij-vorm)
3 = tegenwoordige tijd (wij-vorm)
4 = verleden tijd (enkelvoud)
5 = verleden tijd (meervoud)
6 = tegenwoordige tijd (je erachter)





Slide 37 - Slide

Afsluiten
Je hebt geoefend met werkwoordspelling. 

Schrijf voor jezelf op: wat moet je nog leren om de persoonsvorm altijd goed te spellen? 

Slide 38 - Slide

Welkom!
Welkom 

Maak de so. 
Klaar?
Pak je boek en ga stillezen.


Slide 39 - Slide

Deze week
Les 1 : uitleg spelling persoonsvorm (les 27) + lezen
Les 2: aan de slag persoonsvorm spelling
Les 3 + 4: lezen + so woordjes + afsluiten spelling persoonsvorm

Weektaak 1 december:
 opdracht 1 t/m 9 les 27 

Je kunt de persoonsvorm op de juiste manier spellen


Slide 40 - Slide

Deze les
1. Startopdracht 
2. Spiekbriefje maken
3. Formatieve toets
4. Nakijken
5. Aan de slag / vragen stellen

Je kunt de persoonsvorm op de juiste manier spellen.

Slide 41 - Slide

Startopdracht in duo's 
Wat is het verschil in betekenis? 

1. Máxima verwent
2. Máxima verwend 

Slide 42 - Slide

Maak je eigen spiekbriefje
Wat moet er op jouw spiekbriefje komen te staan? 
1. Gebruik je boek (hfst 27)
2. Gebruik je aantekeningen
3. Overleg met je buurman/buurvrouw 
timer
5:00

Slide 43 - Slide

Maak de formatieve toets
Schrijf je antwoord op een blaadje. 

Gebruik je spiekbriefje waar nodig 

Klaar? Maak je weektaak af of maak extra oefeningen op cambiumned.nl
timer
12:00

Slide 44 - Slide

Kijk de antwoorden na! 

Antwoord fout? Schrijf het goede antwoord erbij en schrijf op wat er fout is! 
Tel je punten op. 

Slide 45 - Slide

Verder oefenen

Slide 46 - Slide

Repetitie bespreken
1. Je tafel is helemaal leeg. 
2. Je krijgt de repetitie. Je mag even praten. 
3. Ik bespreek de belangrijkste vragen. Stel alleen vragen die voor iedereen gelden. 
4. Persoonlijke vraag? Kom even langs bij mijn bureau. 

Slide 47 - Slide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
Je mag ook aan je boekopdracht werken.
timer
10:00

Slide 48 - Slide