bijvoeglijk naamwoord

het bijvoeglijk naamwoord
1 / 32
next
Slide 1: Slide
OkanSecundair onderwijs

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

goed / slecht

Slide 2 - Slide

mooi / lelijk

Slide 3 - Slide

lekker / vies

Slide 4 - Slide

veel / weinig

Slide 5 - Slide

moeilijk / gemakkelijk

Slide 6 - Slide

goed of slecht weer
een mooi of een lelijk huis
een lekkere of een vieze wafel
veel of weinig vakantie
moeilijke of gemakkelijke grammatica

Slide 7 - Slide

met of zonder -e?
DE-WOORD: +E
de sterke jongen, een sterke jongen
de sterke jongens, sterke jongens

HET-WOORD: +E, behalve met "een"
het sterke meisje, een sterk meisje
de sterke meisjes, sterke meisjes

Slide 8 - Slide

de ... dag
A
leuk
B
leuke

Slide 9 - Quiz

de ... schoenen
A
nieuw
B
nieuwe

Slide 10 - Quiz

een ... tafel
(de tafel)
A
rond
B
ronde

Slide 11 - Quiz

... oefeningen
(de oefening)
A
gemakkelijk
B
gemakkelijke

Slide 12 - Quiz

het ... vak
A
interessant
B
interessante

Slide 13 - Quiz

de ... broodjes
(het broodje)
A
lekker
B
lekkere

Slide 14 - Quiz

een ... bos
(het bos)
A
groen
B
groene

Slide 15 - Quiz

... dorpen
(het dorp)
A
klein
B
kleine

Slide 16 - Quiz

een ... examen
(het examen)
A
moeilijk
B
moeilijke

Slide 17 - Quiz

een ... gebouw
(het gebouw)
A
lelijk
B
lelijke

Slide 18 - Quiz

een ... nacht
(de nacht)
A
koud
B
koude

Slide 19 - Quiz

spelling
verenkelen
groot -> grote
geel -> gele

verdubbelen
wit -> witte
snel -> snelle

Slide 20 - Slide

Het (gek) kind loopt over het strand.

Slide 21 - Open question

De (snel) trein brengt me naar Lier.

Slide 22 - Open question

Het (dik) boek is heel interessant.

Slide 23 - Open question

De (laag) stoel zit niet goed.

Slide 24 - Open question

De (lief) meneer helpt me.

Slide 25 - Open question

De (duur) ring is heel mooi.

Slide 26 - Open question

De (boos) man roept luid.

Slide 27 - Open question

Er staan veel (hoog) bomen in het park.

Slide 28 - Open question

Ik vind je (rood) trui mooi!

Slide 29 - Open question

Ik hou van (geel) bloemen.

Slide 30 - Open question

In Griekenland
staan (wit) huizen.

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide