402

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Pak je

spullen:

Dit lesuur:

• Lezen                         (5 min)
  
• Start H4: Kracht
  en beweging           
  - Snelheidsmeting   (5min)
  - Formule (x2)            (5min)
  - Voorbeeld                (5min
  
• Werken aan HW   (15 min)
  Opdracht 3, 4 en 7
  
  

Bord

Lezen

a 20 × 3,6 = 72 km⁄h.

b 33,3 × 3,6 = 120 km/h.

c 54 / 3,6 = 15 m⁄s.

d 18 / 3,6 = 5 m⁄s.

10 m/s is groter dan 10 km/h.  Want; 10 m/s = 36 km/h
         10 km/h = 2,8 m/s.

a Reken de minuten om naar uren: 

20 / 60 = 0,33 h en reken uit: 

𝑣gem = 𝑠 / 𝑡 = 2 / 0,33 = 6,1 km/h.

b 𝑣gem = 𝑠 / 𝑡 = 1460 / 2,5 = 584 km/h

c 𝑣gem = 𝑠 / 𝑡 = 100 / 15 = 6,7 m/s

d Reken de minuten om naar seconden: 10 x 60 = 600 s 

en de kilometers naar meters:

6 ∙ 1000 = 6000 m. 

Vervolgens: 

𝑣gem = 𝑠 / 𝑡 = 6000 / 600 = 10 m/s

Aantekening

Drie soorten bewegingen

1.

2.

3.

Snelheid

Afstand

v

(m/s)

s

(m)

Wie was er sneller, de auto of de straaljager?

Constante snelheid of eenparige beweging

Per seconde wordt steeds 

dezelfde afstand afgelegd

Versnelde beweging

Per seconde wordt een steeds

grotere afstand afgelegd

Vertraagde beweging

Per seconde wordt een steeds 

kleinere afstand afgelegd

v (m/s)

v (m/s)

v (m/s)

Wat is de afgelegde afstand van deze drie bewegingen?

v​gem​​=​t​​s​​

​v​gem​​⋅t​​s​​

Aantekening

Drie soorten bewegingen

1.

2.

3.

Grafiek 1

Grafiek 2

9

Beschrijf van deze diagrammen om wat voor beweging het gaat.

• a) constante snelheid
• b) stilstaan
• c) versnelling
• d) constante snelheid
• e) versnelling
• f) vooruit met constante snelheid, daarna opeens achteruit met constante snelheid.

Maak opdracht 11

klaar?

9

Beschrijf van deze diagrammen om wat voor beweging het gaat.

• a) constante snelheid
• b) stilstaan
• c) versnelling
• d) constante snelheid
• e) versnelling
• f) vooruit met constante snelheid, daarna opeens achteruit met constante snelheid.

Werk aan:

• Je werkt samen met degene naast wie je zit.
  
  
• Als de timer voorbij is kan je je spullen opruimen. 

Lees 4.2

Maak 17, 18, 19

klaar?

Maak opdracht 10