BLOK 4 Grammatica

Zinsdelen en Het Onderwerp
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zinsdelen en Het Onderwerp

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

herhaling


Het werkwoordelijk gezegde!

Slide 3 - Slide

zinsdelen
Je bouwt een zin met stukjes informatie.

(wie , wat wordt er gedaan, waar, wanneer, hoe, waarom etc.)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

het onderwerp
De werkwoorden in een zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.

Het onderwerp in een zin vertelt wie of wat dat doet.

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
1. Je zoekt eerst het WWG (alle werkwoorden uit een zin)

2. Dan stel je de vraag:
wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Bijvoorbeeld: De leerlingen letten goed op.
Wie letten op? ......de leerlingen. Het onderwerp is: De leerlingen

Slide 7 - Slide

2e manier: getalproef
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Ze zijn allebei of enkelvoud of allebei meervoud.

Dus als je een zin verandert van enkelvoud naar meervoud (of andersom) veranderen altijd de persoonsvorm en het onderwerp allebei.
Dit staat ook uitgelegd op blz 173 van je boek

Slide 8 - Slide

De kat eet.
De katten eten.

Slide 9 - Slide

Snap je het niet?
Bel dan via Teams naar mij, dan help ik je verder!

Slide 10 - Slide

Elsa en Robert eten vanavond pasta.
Wie eten? (dat is het onderwerp)

Slide 11 - Open question

De erg slimme leerling had de moeilijke opdrachten in een half uur gemaakt.
Wie had gemaakt? (dat is het onderwerp)

Slide 12 - Open question

De fietsenmaker repareert morgen mijn fiets.
Wie repareert? (dat is het onderwerp)

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link