Les 3 Unité 4

Bonjour!!!!
On commence dans.....
Aan het einde van deze les ....
  • .... Kan ik een tekst begrijpen over extreme sporten
  • ...  Heb ik nieuwe woorden geleerd
  • .... 

1.   De les duurt 45 min 
2.  Je hebt nodig: laptop; lesson up app, schrift, pen
3.  Je mobiel zit in je kluisje, je spullen liggen op je tafel, je let op wanneer de docent wil beginnen
timer
1:00
La semaine 21: mercredi le vingt et un mai


1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour!!!!
On commence dans.....
Aan het einde van deze les ....
  • .... Kan ik een tekst begrijpen over extreme sporten
  • ...  Heb ik nieuwe woorden geleerd
  • .... 

1.   De les duurt 45 min 
2.  Je hebt nodig: laptop; lesson up app, schrift, pen
3.  Je mobiel zit in je kluisje, je spullen liggen op je tafel, je let op wanneer de docent wil beginnen
timer
1:00
La semaine 21: mercredi le vingt et un mai


Slide 1 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 
1. Questions ? Mini SO Apprendre 1
2. Doornemen apprendre 3
3. Oefenen met werkwoord devoir - moeten
4. Samen of alleen maken Exercice: 8a,b,c,d, apprendre 3
5. Devoirs:  4.2 – 4.3 Exercice: 7, 8 apprendre 3

Slide 2 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les  kun je het werkwoord devoir correct gebruiken.

Slide 3 - Slide

Overhoring apprendre 1
1. l'attraction                  8. voler
2. le danger                    9. glisser
3. la déception             10. la hauteur
4. avoir peur
5. la sécurité
6. l'équilibre
7. exceptionnel

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat betekent devoir?
A
bezien
B
lopen
C
moeten
D
mogen

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Video

Wat is 'wij moeten'?
A
vous devez
B
nous devons
C
nous devions
D
vous deviez

Slide 8 - Quiz

Wat is 'wij moesten'?
A
vous devez
B
nous devons
C
nous devions
D
vous deviez

Slide 9 - Quiz

Wat is 'ik moet'?
A
tu dois
B
je devais
C
je dois
D
tu devais

Slide 10 - Quiz

Tu .... .... (devoir, passé composé)
A
as dû
B
a dû
C
dois
D

Slide 11 - Quiz

il devra
A
Hij moet
B
Hij moest
C
hij zal moeten
D
hij heeft gemoeten

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Link

Snap je het werkwoord devoir?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

En nu jij, et maintenant c'est à toi: 

Devoirs:  4.2 – 4.3 Exercice: 8
 apprendre 3

Slide 15 - Slide