5 Gedag zeggen

5.1 Gedag zeggen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

5.1 Gedag zeggen

Slide 1 - Slide

Lees de tekst: Hoe gaat het?
Hoe gaat het met Daan?

Slide 2 - Open question

Lees de tekst: Hoe gaat het?
En hoe gaat het met Kees?

Slide 3 - Open question

Lees de tekst: Dag, hoe gaat het?
Wat zeg je als je iemand tegenkomt?

Slide 4 - Open question

Lees de tekst: Dag, hoe gaat het?
Wat kun je vragen als je iemand tegenkomt?

Slide 5 - Open question

Lees de tekst: Dag, hoe gaat het?
Wat zeg je als je weer weggaat?

Slide 6 - Open question

Lees: Een nieuwe jas.
Hoe gaat het met Lin?

Slide 7 - Open question

Lees: Een nieuwe jas.
Hoe gaat het met Yara?

Slide 8 - Open question

Welke kleding heb je vandaag aan?

Slide 9 - Open question

Welke kleding heb je binnen aan?

Slide 10 - Open question

Welke kleding heb je buiten aan?

Slide 11 - Open question

Wanneer draag je een jas?

Slide 12 - Open question

Maak een woord met de: j

Slide 13 - Open question

Maak een woord met de: a

Slide 14 - Open question

Maak een woord met de: s

Slide 15 - Open question

Maak een woord met de: r

Slide 16 - Open question

Maak een woord met de: o

Slide 17 - Open question

Maak een woord met de: k

Slide 18 - Open question

Wanneer draag je een pet?

Slide 19 - Open question

Maak een woord met de: p

Slide 20 - Open question

Maak een woord met de: e

Slide 21 - Open question

Maak een woord met de: t

Slide 22 - Open question

Zinnen schrijven:
Trek..............

Slide 23 - Open question

Zinnen schrijven:

Slide 24 - Open question

Zinnen schrijven:
Zet een pet ......, oom.

Slide 25 - Open question

Lees: De kleur van de kleding.
Wat heeft Yara?

Slide 26 - Open question

Lees: De kleur van de kleding.
Wat vraagt Lin?

Slide 27 - Open question

Kleur de tekening:

Slide 28 - Open question

Welke kleur heeft jouw kleding?

Slide 29 - Open question

Wie heeft dezelfde kleur aan?

Slide 30 - Open question

Wat schrijf je: de of het?

Slide 31 - Open question

Weet je nog drie woorden met: de

Slide 32 - Open question

Weet je nog drie woorden met: het

Slide 33 - Open question