8.3 / 8.4

8.3 
Wat zijn jouw rechten en plichten?

1 / 22
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

8.3 
Wat zijn jouw rechten en plichten?

Slide 1 - Slide

Rechten en plichten.
Rechten: dingen die iedereen mag.
Plichten: dingen die iedereen moet doen.
Ook dingen die je niet mag zijn plichten.

Slide 2 - Slide

Strafbaar feit of misdrijf.
Strafbaar feit: wanneer je de wet overtreedt.
Overtreding: licht strafbaar feit.
Misdaad/misdrijf: zwaar strafbaar feit 

Slide 3 - Slide

Strafbaar feit of misdrijf.
Pleeg je eens strafbaar feit --> dader.
Pleeg je een misdaad: misdadiger.
Gedogen: wanneer de politie iets door de vingers ziet.

Slide 4 - Slide

In de rechtbank.
Verdachte: persoon waarvan gedacht wordt dat hij of zij een strafbaar feit heeft gepleegd.
Rechter: beoordeelt of je schuldig bent.

Slide 5 - Slide

In de rechtbank.
Advocaat: verdedigt de verdachte.
Officier van Justitie: probeert namens de staat te bewijzen dat de verdachte schuldig is.

Slide 6 - Slide

Soorten straf.
Gevangenis.
Taakstraf.
Boete.
Celstraf.
Voorwaardelijk / onvoorwaardelijk.
TBS (ter beschikking stelling).

Slide 7 - Slide

Soorten rechtspraak.
Strafrecht: bepaalt wat er gebeurt met iemand die een strafbaar feit begaat. Rechtspraak bij strafbare feiten. 
Burgerlijk recht: rechtspraak bij conflict tussen burgers of bedrijven.
Bestuursrecht: rechtspraak bij zaken tegen de overheid.
Ombudsman: onafhankelijke en onpartijdige instantie die klachten behandeld over de overheid.

Slide 8 - Slide

Wat is het verschil tussen een recht en een plicht?

Slide 9 - Mind map

Wat is gedogen?

Slide 10 - Mind map

Wie verdedigt de verdachte in een rechtszaak.

Slide 11 - Open question

Wat zijn de drie manieren van straffen die we hebben in Nederland?

Slide 12 - Open question

Rechtspraak over strafbare feiten.
Rechtspraak tegen de overheid.
Rechtspraak tussen burgers en bedrijven.
Strafrecht.
Bestuursrecht.
Burgerlijk recht.

Slide 13 - Drag question

8.4
Hoe vrij ben je?

Slide 14 - Slide

Vrijheid, wie zorgt daarvoor?
Overheid: regering en mensen in dienst van de regering, zoals politieagent en belastinginspecteur.
Klassieke grondrechten: minimale grondrechten, geven vrijheid, gelijkheid en privacy.
Sociale grondrechten: grondrechten zoals recht op zorg en onderwijs.
Participatie: eerst zelf zorgen voor dingen die je nodig hebt, dan pas de staat.

Slide 15 - Slide

Controle en vrijheid.
Sociale controle: mate waarin mensen op elkaar letten.
Individuele vrijheid: dingen die je zelf kunt bepalen.
Asociaal: als je geen rekening houdt met anderen.

Slide 16 - Slide

Zijn we nu gelijk?
Emancipatie: als mensen dezelfde rechten krijgen als andere mensen.
Vrouwenquotum: een minimum aantal vrouwen voor een functie (positieve discriminatie).


Slide 17 - Slide

Moet je alles kunnen zeggen?
Privacy.
Verspreiden van leugens.
Ingaan tegen andere grondrechten.
Vrijheid <-> verantwoordelijkheid.


Slide 18 - Slide

Leg het verschil uit tussen klassieke en sociale grondrechten, geef een voorbeeld.

Slide 19 - Mind map

Waarom hoort verantwoordelijkheid bij individuele vrijheid.

Slide 20 - Mind map

Participatie is:
A
Eerst voor elkaar zorgen dan pas de overheid.
B
Familie zorgt voor elkaar, niet de overheid.
C
Overheid zorgt nooit voor mensen.
D
Overheid zorgt altijd voor mensen.

Slide 21 - Quiz

Wie is de chirurg?
Een man en zijn zoon krijgen een ernstig auto ongeluk. De vader overlijdt ter plekke. De zoon wordt naar het ziekenhuis gebracht, rechtstreeks de operatiekamer in. De chirurg kijkt naar de jongen en zegt: “Ik kan deze jongen niet opereren, hij is mijn zoon!”.

Slide 22 - Mind map