2GT - Herhaling Grammar Theme 2

Welcome class 
Je gaat vandaag aan de slag met herhaling van de grammatica van Theme 2. Bijv.    quick en quickly 
      much/many 
Weet je nog? Je kunt hierbij je TEXTBOOK gebruiken:
GRAMMAR page 23 en 27.
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Welcome class 
Je gaat vandaag aan de slag met herhaling van de grammatica van Theme 2. Bijv.    quick en quickly 
      much/many 
Weet je nog? Je kunt hierbij je TEXTBOOK gebruiken:
GRAMMAR page 23 en 27.

Slide 1 - Slide

Lees goed wat je moet doen. Heb je een vraag, stuur dan een PB

nog een paar voorbeelden;
een bijvoeglijk naamwoord - zegt iets over een zelfstandig naamwoord
- She is a beautiful girl

een bijwoord - zegt iets over een werkwoord (hoe doe ik iets)
- She sings beautifully  (+ly)






Slide 2 - Slide

Weet je het nog?
Waarover zegt een bijv naamwoord iets?

Slide 3 - Open question

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
mensen
B
dieren
C
dingen
D
namen

Slide 4 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoorden(adjectives)
Bijv. naamwoorden worden gebruikt om iets om iemand te beschrijven. dit zijn vaak kleuren, materialen, vormen, groottes
Bijvoorbeeld: The blue couch
The wooden shed
That house is very big

Adjectives kunnen ook een mening of gevoel zijn. Bijvoorbeeld:
The beautiful garden
The boring lesson





Slide 5 - Slide

Geef minimaal 3 adjectives die passen in de volgende zin:
My parents have a(n) _________ table.

Slide 6 - Mind map

Dat waren de Adjectives
Dan gaan we nu verder met het volgende onderdeel: Bijwoorden = Adverbs.

Slide 7 - Slide

Adverbs
Adverbs zijn wat we in het Nederlands noemen: Bijwoorden
Ze zeggen iets over hoe iemand iets doet. Het zegt iets over het werkwoord. Adverbs eindigen bijna altijd op -ly.

Slide 8 - Slide

Adverbs= bijwoord
Voorbeeld:
You have to drive slowly here.

Wat wordt er gedaan? to drive (werkwoord)
Hoe wordt het gedaan? Slowly (Bijwoord)

Walk quietly past de dog.
Wat wordt er gedaan? walk
Hoe wordt het gedaan? quietly

Slide 9 - Slide

what's the adverb in this sentence:

They are dancing beautifully.
A
they
B
are dancing
C
beautifully

Slide 10 - Quiz

what's the adverb in this sentence:

She is eating her soup peacefully.
A
she
B
is eating
C
soup
D
peacefully

Slide 11 - Quiz

Adverbs= bijwoord
Zeggen iets over het werkwoord

They are dancing beautifully.
quickly press the space bar.
John kicks the door angrily.
Adjectives = bijv. naamwoord
zeggen iets over het zelfstandig naamwoord
That dance is beautiful
Tom is very quick.
John is angry.

Slide 12 - Slide

Kies uit: Bijv. naamwoord of Bijwoord ?

The dog was breathing heavy/heavily?

Slide 13 - Open question

Kies uit: Bijv. naamwoord of Bijwoord?

She was crying ___________ when I came in.
A
dramatically
B
dramatical

Slide 14 - Quiz

Goed bezig!
Hou vol, nog een klein stukje grammatica dan ben je alweer klaar :) 

Slide 15 - Slide


Adjectives & Adverbs

Je hebt net al het verschil geleerd tussen deze twee. Vind je het toch nog lastig? Kijk dan het volgende filmpje:


Slide 16 - Slide

laatste; This is a...... test
A
difficult
B
difficultly

Slide 17 - Quiz

Much or Many=veel

Slide 18 - Slide

VEEL
much = enkelvoud of ontelbaar

much sugar
much time
much homework
much coffee


Slide 19 - Slide

VEEL
many = meervoud of telbaar

many children
many birds
many subjects
many stories

Slide 20 - Slide

VEEL
In bevestigende zinnen:
a lot of
                   I have a lot of friends.
We paid a lot of money for this.

Na so, as, too NIET!
I sleep as many hours as I can.
We ate too much food today.
A

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

A LITTLE = een beetje (enkelvoud)

A FEW = een paar (meervoud)


I need a little more time.
Ik heb een beetje meer tijd nodig.

Jack eats a few fries.
Jack eet een paar frietjes.


LITTLE = weinig (enkelvoud)

FEW = weinig (meervoud)


My teacher has little patience.
Mijn lerares heeft weinig geduld.

We bought few books yesterday.
Wij kochten weinig  boeken gisteren.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Extra oefenen met 
much / many / a lot of?

Extra oefenen met
(a) little / (a) few?


Slide 25 - Slide

herhaling; Much/ many
Beide betekenen VEEL
Much bij woorden die je niet kunt tellen (enkelvoud)
bijv. tea/time/traffic
Many bij woorden die je kunt tellen (meervoud)
bijv. animals, friends, tables

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Slide

Much or many?
food
A
much
B
many

Slide 29 - Quiz

Much or many?
potatoes
A
much
B
many

Slide 30 - Quiz

Much or many?
pictures
A
much
B
many

Slide 31 - Quiz

___ (weinig) people tell the truth!
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 32 - Quiz

___ (veel) girls watched Frozen
in the cinema.
A
much
B
few
C
a lot of
D
little

Slide 33 - Quiz

Bill didn't kill ___ (een paar) people,
he killed a lot.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 34 - Quiz

The girl has ___ (weinig) sunshine
in her life.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 35 - Quiz

Forrest didn't have ___ (veel) chocolates in his box.
A
a few
B
many
C
much
D
a little

Slide 36 - Quiz

Much or many?
children
A
much
B
many

Slide 37 - Quiz

Much or many?
sugar
A
much
B
many

Slide 38 - Quiz

Much or many?
people
A
much
B
many

Slide 39 - Quiz

Much or many?
cheese
A
much
B
many

Slide 40 - Quiz

_____ flowers
A
much
B
many

Slide 41 - Quiz

traffic
A
much
B
many

Slide 42 - Quiz

Much or many?
orange juice
A
much
B
many

Slide 43 - Quiz

postcards
A
much
B
many

Slide 44 - Quiz

Klaar!

Slide 45 - Slide