Naamwoordelijk gezegde

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

In dit muzieklokaal is de bigband een nieuw nummer aan het instuderen.
A
is
B
is aan het instuderen
C
is instuderen
D
instuderen

Slide 2 - Quiz

Wie van hen zal de draak steken met zulke mooie plannen?
A
wg = zal
B
wg = zal steken
C
wg = zal de draak steken
D
wg = zal de draak steken met zulke mooie plannen

Slide 3 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
  • (koppel)werkwoord(en)
  • Naamwoordelijk deel (vaak een bijvoeglijk naamwoord)

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde vertelt over wat het onderwerp is.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld NG
Mama is ziek
kww: is (vorm van zijn)
nw-deel: ziek

Slide 6 - Slide

Welke zin heeft een NG?
A
Mijn zus is kampioen boksen geweest .
B
Hij is zijn huiswerk vergeten.
C
Zij was alleen naar huis gelopen.
D
Wij zijn ons kapot geschrokken.

Slide 7 - Quiz

Mijn zus is kampioen boksen geweest
pv: is
ow: mijn zus
ww: is + geweest (zijn > koppelwerkwoord)
Wat is mijn zus geweest? kampioen boksen
NG: is [kampioen boksen] geweest

Slide 8 - Slide

Welke zin heeft een NG?
A
Ik ben de keuken aan het schoonmaken.
B
Wie is de beste leerling?
C
Hij heeft het uitgemaakt met Souhaila.
D
Hij is raar aan het doen.

Slide 9 - Quiz

Koppelwerkwoord
Eén van de werkwoorden van een naamwoordelijk gezegde  is een vorm van een koppelwerkwoord.
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen  

Slide 10 - Slide

Vind het koppelwerkwoord
A
Hij krijgt niks voor elkaar.
B
Ik hoef je geld niet.
C
Zij bleef zo onzeker.
D
De wond schrijnt verschrikkelijk

Slide 11 - Quiz

Met gel kun je elke kop met borstelig haar in fatsoen krijgen. 
Benoem het zinsdeel 'met gel
sleep het juiste zinsdeel naar het witte vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 12 - Drag question

Naamwoordelijk gezegde
Het NG bestaat uit een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel. 
Het NG vertelt iets over het onderwerp van de zin. 
(mama is ziek)

Slide 13 - Slide

Vind het koppelwerkwoord
A
Hij streek eens over zijn hart.
B
We leken wel gek dat we akkoord gingen.
C
Het lijk heeft hij niet verplaatst.

Slide 14 - Quiz

Vinden van NG
  1. Bepaal pv
  2. Bepaal ow
  3. Bepaal andere werkwoorden

Slide 15 - Slide

Vinden van NG (vervolg)
  1. Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin?
  2. Stel de vraag: wat + pv + ow + andere werkwoorden = Naamwoordelijk deel
  3. Het naamwoordelijk deel schrijf je tussen haken.

Slide 16 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 17 - Drag question

Hoe goed heb je de stof van deze les begrepen?
A
Ik snap het helemaal
B
Ik snap het goed
C
Ik snap het een beetje
D
Ik snap het niet

Slide 18 - Quiz