Ma 7-03-2022 K4.4 herhaling keuzevoorzetsels

1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

HA3A
Montag, 7 März 2022

Slide 3 - Slide

Was werden wir heute machen?
  • Herhalen keuzevoorzetsels
  • Aufgaben (opdrachten)

Slide 4 - Slide

Was weißt du noch?

Über:
keuzevoorzetsels

6 Fragen


Slide 5 - Slide

aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen

Slide 6 - Drag question

Ich hole meinen Opa von dem Zug ab.
A
wo, 3e naamval
B
wann, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 7 - Quiz

Vor ein paar Tagen war ich in Dresden zum Einkaufen.
A
wo, 3e naamval
B
wann, 3e naamval
C
wann, 4e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 8 - Quiz

Der Zoo ist neben dem Supermarkt.
A
wo, 4e naamval
B
wann, 3e naamval
C
wo, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 9 - Quiz

Ich setzte mich auf den Stuhl.
A
wo, 4e naamval
B
wann, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 10 - Quiz

In dem Frühling wird immer ein Festival organisiert.
A
wann, 3e naamval
B
wo, 3e naamval
C
wohin, 4e naamval
D
wann, 4e naamval

Slide 11 - Quiz

Ich lege mein Handy auf den Tisch.
A
wann, 3e naamval
B
wo, 3e naamval
C
wohin, 4e naamval
D
wann, 4e naamval

Slide 12 - Quiz

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Weektaak: Kapitel 4, Lektion 4. Aufgabe 1, 2, 8, 9, 10
1/2/10: herhaling keuzevoorzetsels
8/9: nieuwe gramm
  • Wie (hoe)? (Online) Boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, boek, docent
  • Zeit (tijd)? 9:50
  • Fertig (klaar)? Iets voor jezelf




An die Arbeit!

Slide 13 - Slide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
3e naamval: rust/toestand (zich bevinden, ergens zijn)
                        vragen: NL: waar?        D:wo? 
Wo bist du? --> Ich bin in der Schule

4e naamval: beweging van A-B/richting (ergens komen)
                        vragen: NL: waarheen?      D: wohin?
Wohin gehst du? --> Ich gehe in die Schule

Bv.:  
  • Auf dem Tisch steht eine schöne Vase.
  • Er fuhr den Wagen in die Garage.

Slide 14 - Slide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
3e naamval: waar (wo)                      rust/toestand
                        wanneer (wann) bij an, in, vor, zwischen

4e naamval: waarheen (wohin)      verplaatsing

Slide 15 - Slide

ow

mv
lv

Slide 16 - Slide

ow

mv
lv

Slide 17 - Slide

Grammatik B

Keuzevoorzetsels

3e of 4e naamval

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide