M7 Economische groei - Les 2

Bruto binnenlands product
Bestedingsmethode & Economische kringloop
1 / 12
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Bruto binnenlands product
Bestedingsmethode & Economische kringloop

Slide 1 - Slide

Bruto binnenlands product
3 manieren om dat te berekenen: 
  • Objectieve methode. Objecten (producten) => wat wordt geproduceerd, toegevoegde waarde
  • Subjectieve methode. Subjecten (personen) => Inkomen dat verdiend wordt met productiefactoren (KANO).
  • Bestedingsmethode. Wat in een land wordt uitgegeven.

Slide 2 - Slide

Economische kringloop
  • Vereenvoudigd overzicht (model) van de economische activiteiten in een land.
  • Geldstromen van de ene partij (of sector) naar de andere.

Slide 3 - Slide

Economische kringloop 
Partijen in de economische kringloop:
  • Gezinnen
  • Bedrijven
  • Overheid
  • Buitenland
  • Financiële instellingen

Slide 4 - Slide

Economische kringloop
  • Financiële kringloop => geldstromen
  • Aanname: de kringloop is 'gesloten': totaal inkomende geldstromen = totaal uitgaande geldstromen.
  • Identiteit: een vergelijking die altijd geldt (zo afgesproken). 
  • Reële kringloop => goederen- of diensten-stromen


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Gegeven: 
  • I = 140, B = 100, O = 110, C = 650, E = 200 en M = 180.
  • Bereken Y met 1e identiteit
  • Bereken S met 2e identiteit

Slide 7 - Slide

Identiteiten economische kringloop
  • Y = C + I + O + E - M
  • Y = C + B + S
  • Overheidssaldo = B - O 
  • Particulier spaarsaldo = S - I 
  • Nationaal spaarsaldo = (S-I) + (B-O)
  • Uitvoersaldo = E - M
  • (S-I) + (B-O) = (E-M)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Netto binnenlands product
3 manieren om dat te berekenen: 
  • Bestedingsmethode. Bestedingen in land = geld dat in land wordt uitgegeven door gezinnen (C), bedrijven (I), overheid (O) en buitenland (E) - geld dat in buitenland wordt uitgegeven (M).

Slide 10 - Slide

Geldstromen in economische kringloop
  • Gezinnen. In: Inkomen (Y) Uit: Belasting (B), Consumptie (C) en Sparen (S)
  • Bedrijven. In: Consumptie (C), Leningen voor investeringen (I), Overheidsbestedingen (O), Export (E). Uit: Inkomen (Y), Import (M)
  • Overheid. In: Belasting (B). Uit: Overheidsbestedingen (O)
  • Buitenland. In: (onze) Import (M). Uit: (onze) Export (E)
  • Financiële instellingen. In: Sparen - Investeringen (S-I), Belasting - Overheidsbestedingen (B-O), Uit: Export - Import (E-M).


Slide 11 - Slide

Opdrachten



Par 2.2: opgave 2, 3, 5, 6, 9, 11, 12


Slide 12 - Slide