WOORDENSCHAT VRIJE TIJD B

Woorden
Thema 12: Vrije tijd
1 / 14
next
Slide 1: Slide
ISKVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woorden
Thema 12: Vrije tijd

Slide 1 - Slide

de familie
  • vader, moeder, broer, zus
  • opa, oma, oom, tante,
    nicht, neef
  • de familie - de families
  • zin: Mijn familie is heel groot. 
  • zin: Ik hou van mijn familie

Slide 2 - Slide

fietsen
  • van ijzer
  • vervoer
  • stuur, wielen, zadel, frame
  • werkwoord
  • ik fiets - wij fietsen
  • zin: Ik fiets elke dag naar school. 

Slide 3 - Slide

de frisdrank
  • drank zonder alcohol
  • zoete drank 
  • de frisdrank - de frisdranken
  • zin: Op een feestje drink ik graag frisdrank. Als ik sport drink ik water.

Slide 4 - Slide

gaan
  • actie
  • in beweging
  • werkwoord
  • ik ga - wij gaan
  • zin: Ik ga naar huis.
  • zin: Hij gaat naar de dokter. 

Slide 5 - Slide

gebeuren
  • echt waar
  • werkwoord
  • het gebeurt - er gebeuren
  • zin: Er gebeurt hier nooit iets.
  • zin: Sorry! Het zal niet weer gebeuren

Slide 6 - Slide

het gebied
  • een stuk land 
  • het gebied - de gebieden
  • zin: In dit gebied van Nederland groeien in de lente veel tulpen op het veld.

Slide 7 - Slide

geel
  • een lichte kleur
  • zin: De bloemen zijn geel.
  • zin: Haar jurk is geel met rode bloemen. 

Slide 8 - Slide

Goed of fout?
A - Fiets jij naar school?
B - Jij fietst naar school.
3
A
A - goed B - goed
B
A - goed B - fout
C
A - fout B - goed
D
A - fout B - fout

Slide 9 - Quiz

3
Wat zijn familieleden?

Slide 10 - Mind map

Wat is goed?
3
A
Jij ga naar school.
B
Hij ga naar school.
C
Jij gaat naar school.
D
Geen enkel antwoord.

Slide 11 - Quiz

Maak een goed zin met:
frisdrank / jij /
werkwoord: gaan
3
timer
1:30

Slide 12 - Open question

Wat gaat er ............... ?
3
A
daarmee
B
gevallen
C
gebeuren
D
fietsen

Slide 13 - Quiz

Ik woon in een .................
vlak bij de zee.
3

Slide 14 - Open question