Blok 6 - persoonsvorm vinden, juiste tijd benoemen, pv in tt zetten

Blok 6 - herhaling 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Staal SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Blok 6 - herhaling 

Slide 1 - Slide

Even lekker opfrissen

Slide 2 - Slide

Oefenen voor de toets: 
-Persoonsvorm vinden 
-Juiste tijd benoemen 
-Persoonsvorm in tegenwoordige tijd zetten. 

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat zegt wat iets of iemand doet.
Je kunt de persoonsvorm vinden met de tijdproef. 
Als je de zin van tijd verandert, verandert de persoonsvorm ook.    

Slide 4 - Slide

Je kunt op verschillende manieren de persoonsvorm vinden. Kijk maar naar het volgende filmpje. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Het toppunt van nieuwsgierigheid is door het sleutelgat van een glazen deur gluren.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Slide 7 - Open question

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Heeft de wandelaar voldoende rust genomen?

Slide 8 - Open question

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hij geeft tien euro aan zijn neefje.

Slide 9 - Open question

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De orkaan verwoest alle huizen.

Slide 10 - Open question

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Jonas valt van de trap.

Slide 11 - Open question

Tijden. 
Op de volgende slides ga je oefenen met verschillende tijden. 
Is het tegenwoordige tijd? Verleden tijd of voltooide tijd? 

Slide 12 - Slide

In welke tijd staat de zin?
Hij spoot de kinderen nat met de tuinslang.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 13 - Quiz

In welke tijd staat de zin?
Karin rende heel hard weg.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 14 - Quiz

In welke tijd staat de zin?
Werd oma gisteren 80 jaar?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 15 - Quiz

In welke tijd staat de zin?
Ik ben naar school geweest.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 16 - Quiz

In welke tijd staat de zin?
Wij verrassen opa met een cadeautje.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 17 - Quiz

Op de volgende slides zet je de persoonsvorm steeds in de tegenwoordige tijd. 

Slide 18 - Slide

vergeten
Klaas ............... zijn boek mee te nemen.

Slide 19 - Open question

zetten
Oma .............. haar bord in de kast.

Slide 20 - Open question

snijden
.................... jij het stuk appeltaart voor mij?

Slide 21 - Open question

verbranden
Het meisje ..................... in de zon

Slide 22 - Open question

leiden
De man ................... het kind uit het doolhof.

Slide 23 - Open question