Hoofdstuk 10.4 Druk K4 les 4

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

H5: Licht
Benodigheden
- laptop
- Binas
- Rekenmachine 


Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie

Welkom kader 4!
Ga zitten en start met:

Ga verder met de examensite opdrachten. 




Jas over je stoel

Slide 2 - Slide

Practicum
Welkom Kader-3 
Start met opdracht 2, 4, 6 en 8 van 2,3 Temperatuur
Je hebt straks je laptop nodig                     START IN:



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.
timer
3:00

Slide 3 - Slide

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 4 - Slide

H10: Werktuigen
Introductie
§ 10.1 Krachten
§ 10.2 Hefbomen

§ 10.3 Katrollen en takels
§ 10.4 Druk

Slide 5 - Slide

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle
  2. Terugblik 
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk
  7. Nabespreking

Slide 6 - Slide

Huiswerkcontrole
Maak opdrachten op de examensite
Maak opdracht: van paragraaf 10.3 Katrollen en takels
1 t/m 12

Slide 7 - Slide

Over welke opgaven van
het huiswerk zijn er vragen?

Slide 8 - Mind map

Terugblik
  1. Je kunt het verschil tussen vaste en losse katrollen beschrijven.
  2. Je kunt het verschil tussen een takel en een katrol uitleggen.
  3. Je kunt uitleggen hoe je de kracht met een takel kunt verminderen.
  4. Je kunt berekenen hoeveel de hijskracht door een takel wordt vergroot.
  5. Je kunt berekenen hoeveel de hijsafstand door een takel wordt verminderd.

Slide 9 - Slide

De takel draagt een last van 1200 N.
Hoe groot is de trekkracht Fh bij de getekende takel?

A
400 N
B
600 N
C
1200 N
D
2400 N

Slide 10 - Quiz

Er wordt een kist opgehesen met een takel.

Hoe groot is de benodigde trekkracht op het touw?
A
150 N
B
500 N
C
750 N
D
1500 N

Slide 11 - Quiz

Welke kracht zie je hier in het touw?
A
trekkracht
B
drukkracht
C
wringkracht
D
buigkracht

Slide 12 - Quiz

Hoe noem je de kracht die ervoor zorgt dat je fiets van snelheid veranderd?
A
zwaartekracht
B
versnellingskracht
C
spierkracht
D
vertragingskracht

Slide 13 - Quiz

In de afbeelding,
driehoek = draaipunt
rood vierkant = last

A
allebei waar
B
allebei niet waar
C
rood vierkant is draaipunt
D
driehoek is inspanning

Slide 14 - Quiz

In de afbeelding,
driehoek = draaipunt
rood vierkant = last

A
allebei waar
B
allebei niet waar
C
rood vierkant is draaipunt
D
driehoek is inspanning

Slide 15 - Quiz

Balance Me!
A
de emmer moet bij nummer 2
B
de emmer moet bij nummer 3
C
de emmer moet bij nummer 4
D
de emmer moet bij nummer 5

Slide 16 - Quiz

Leerdoelen 10.4 Druk
  1. Je kunt uitleggen hoe de druk op een ondergrond verandert, als grootte van de oppervlakte of de kracht verandert.
  2. Je kunt de druk van een voorwerp op een ondergrond berekenen.
  3. Je kunt eenheden van druk omrekenen.
  4. Je kunt situaties beschrijven waarbij een kleine druk van belang is.
  5. Je kunt situaties beschrijven waarbij een grote druk van belang is.

Slide 17 - Slide

Kracht en oppervlakte
Voor de vervorming die een kracht veroorzaakt, zijn twee dingen van belang:
• hoe groot de kracht is die wordt uitgeoefend;
• hoe groot de oppervlakte is waarop de kracht werkt.

Hoe groter de oppervlakte is, des te beter wordt de 
kracht ‘verdeeld’ en des te kleiner is de vervorming.
Daarom is het vaak handig om te kijken hoe groot de 
kracht per oppervlakte-eenheid is. 
Anders gezegd: hoe groot de druk is.
Hoe meer banden, des te beter de kracht wordt verdeeld.

Slide 18 - Slide

Druk berekenen
Je kunt de druk berekenen met de formule:

druk = kracht/oppervlakte

In symbolen schrijf je dit als:
p =F/A    p = F : A

In deze formule is:
• p de druk in pascal (Pa);
• F de kracht in newton (N);
• A de oppervlakte in vierkante meter (m2).





Slide 19 - Slide

Voorbeeldopdracht 1
Een personenauto oefent een druk op de grond uit van 25 N/cm2.

Hoeveel pascal is dat? 

Uitwerking:
Je moet omrekenen van N/cm2 naar N/m2(Pa).
Er geldt: 1 m2 = 10 000 cm2

250 000 N/m2 = 250 000 Pa = 250 kPa



Slide 20 - Slide

De druk verkleinen
 Als je een muurtje langs een terras bouwt, mag de druk op de bodem niet te groot worden. Anders zakt het in de grond weg.

Je kan 2 dingen doen: 
1. Je kunt de druk klein houden door lichte bouwmaterialen te gebruiken. Dan doe je iets aan de kracht die wordt uitgeoefend. 

2. Je kunt ook de oppervlakte groter maken waarop de kracht werkt .
Als de fundering breed genoeg is, wordt de druk op de bodem niet zo groot dat de muur verzakt.

Slide 21 - Slide

De druk vergroten
Door de oppervlakte zo klein mogelijk te maken kun je de druk vergroten.

 Denk bijvoorbeeld aan het snijvlak van een mes, de bek van een nijptang, een punt van een injectienaald, enzovoort (afbeelding 3).
Een injectienaald dringt gemakkelijk de huid in.

Slide 22 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht: van paragraaf 10.4 Druk
1 t/m 12
Je mag samenwerken!

Slide 23 - Slide

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 24 - Mind map

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 25 - Mind map

Samenvatting

Slide 26 - Slide

Afsluiting: we weten.................
  1. Je kunt uitleggen hoe de druk op een ondergrond verandert, als grootte van de oppervlakte of de kracht verandert.
  2. Je kunt de druk van een voorwerp op een ondergrond berekenen.
  3. Je kunt eenheden van druk omrekenen.
  4. Je kunt situaties beschrijven waarbij een kleine druk van belang is.
  5. Je kunt situaties beschrijven waarbij een grote druk van belang is.

Slide 27 - Slide

Het is duidelijk waar we met het hoofdstuk aan het werk gaan
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Ik begrijp de leerdoelen van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

De les was leuk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:

  • Zet in je planner!!
  • Maak opdrachten op de examensite

Dank voor jullie aandacht!

Slide 31 - Slide