MH1 - Nederlands - p4 - fictie par 3

MH1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

MH1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief

Slide 1 - Slide

Programma
  • Wat weet je nog van....?
  • Leerdoel 2 en 3: personages
  • Personages  - theorie
  • Personages - aan de slag
  • Leerdoel check
  • Perspectief - theorie
  • Leerdoel check

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank valt onder fictie/non-fictie
Fictie kun je onderscheiden in: ....................... fictie en .........................verhalen.
Is het voltooid deelwoord goed of fout gespeld? 'Hij is verandert.' 
De vijf tekstdoelen zijn: ..........................................................................................................................
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel ...........................................................
.
Neem over en vul in. 
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Voorbeelden van tekstvormen bij het tekstdoel 'activeren' zijn advertentie, reclame en uitnodiging.
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank non-fictie. 
Fictie kun je onderscheiden in: realistische fictie en fantasieverhalen.
In de volgende zin is het voltooid deelwoord fout gespeld: 'Hij is verandert', moet zijn ' veranderd'.  
De vijf tekstdoelen zijn: activeren, amuseren, overtuigen, informeren, instrueren.
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel amuseren.
.

Leerdoel 2, vorige les: Ik kan het verschil uitleggen tussen fictie en non-fictie.

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.
3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.

Pak je schrift erbij en neem het leerdoel over in je schrift. 

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.
3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.
4. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal:
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.

Slide 6 - Slide

Personages

We kennen twee soorten personages:
1. hoofdpersonages (ook wel round characters):
- geven je een kijkje in het hoofd --> je weet wat ze denken/voelen.
- maken een ontwikkeling mee in het verhaal.


Slide 7 - Slide

Personages

2. bijfiguren (ook wel flat characters):
- leer je alleen oppervlakkig kennen. Je krijgt niet te weten wat hij/zij denkt of voelt. Je kunt wel veel informatie krijgen over hoe de persoon eruitziet en wat voor eigenschappen hij/zij heeft.

Slide 8 - Slide

Personages: inleven en meeleven
Naarmate je meer leest/leert over een personage in een verhaal, ga je meer bij dit personage voelen. We maken onderscheid tussen inleven en meeleven.
Inleven: Je kunt je voorstellen hoe het is om dit personage te zijn of wat hij/zij meemaakt. Dat betekent nog niet dat jij positief denkt over het personage.
Meeleven: Je wilt graag dat het goed gaat met het personage. Je hoop bijvoorbeeld dat zijn ouders bij elkaar blijven of dat hij zijn doel bereikt.

Slide 9 - Slide

Over tekst 2: Kun jij je beter inleven in Rafael of in Zico? Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Open question

Aan de slag!
1. Ga naar je boek op blz. 72.
2. Maak opdrachten 1 en 2.
3. Klaar? Klik op het plusje om een boekverslag over 'Rafael' te lezen.

Je schrijft de antwoorden in je schrift.
Je werkt in stilte.

Slide 11 - Slide

Bespreken
1. Ga terug naar je boek op blz. 72.
2. Maak opdrachten 1 en 2.

Slide 12 - Slide

Check leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.

3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.

Slide 13 - Slide

Leerdoel 2: Leg uit wat het verschil is tussen hoofdpersonen en bijfiguren.

Slide 14 - Open question

Leerdoel 3: Leg uit wat het verschil is tussen meeleven en inleven.

Slide 15 - Open question

Denk aan een recent boek dat je hebt gelezen of dat je aan het lezen bent. Noem een hoofdpersonage en een bijfiguur.

Slide 16 - Open question

Leerdoel
4. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal: 
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.

Pak je schrift erbij en neem het leerdoel over in je schrift.

Slide 17 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat 'perspectief' is. Tip: denk aan tekenen.

Slide 18 - Open question

Perspectief (in verhalen)
Definitie perspectief: standpunt vanuit waar iets wordt waargenomen.

Een verhaal wordt ook vanuit iemands perspectief/standpunt verteld. 

Slide 19 - Slide

Perspectieven (in verhalen)
Ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven. Het woordje 'ik' komt dus veel terug in het verhaal.

Hij/zij-perspectief: het verhaal is door iemand anders geschreven. Naar de personages wordt dus verwezen met zij en het. 

Slide 20 - Slide

Perspectieven (in verhalen)
Wisselend perspectief: Het verhaal is door meerdere personen beschreven. Per hoofdstuk komt er bijvoorbeeld iemand anders aan het woord. 

Weten wat het perspectief is, is belangrijk, omdat ...?

Slide 21 - Slide

Check leerdoel
4. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal: 
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.


Slide 22 - Slide

Denk aan een recent boek dat je hebt gelezen of dat je aan het lezen bent. Welk perspectief wordt in dit boek gebruikt?

Slide 23 - Open question

Leerdoel 4: Noem de drie verschillende perspectieven.

Slide 24 - Open question

Volgende les
Verder met non-fictie, fictie en personages.

Slide 25 - Slide

Aan de slag!
1. Ga naar je boek op blz. 72.
2. We lezen samen tekst 1 en tekst 2.
3. Daarna beantwoord je drie vragen op LessonUp.

Slide 26 - Slide

Hoe weet je dat Rafael een hoofdpersonage is?

Slide 27 - Open question

Waarom is Zico waarschijnlijk een bijfiguur?

Slide 28 - Open question