Spelling TL3 4-6

Spelling 
Hoofdstuk 4 tot 6

Deze toets is niet herkansbaar!
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Spelling 
Hoofdstuk 4 tot 6

Deze toets is niet herkansbaar!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

DOEL

- je kunt meervouden correct spellen
spelling

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Bekijk het filmpje over meervouden

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Wat zijn de drie meest voorkomende manieren waarop het meervoud van een zelfstandig naamwoord wordt gemaakt?

Slide 6 - Open question

1. meervoud op -en
2. meervoud op s of 's
3. meervoud op ën
Wat moet je doen om een afkorting in het meervoud te zetten?

Slide 7 - Open question

's achter het woord zetten
Als zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud eindigen op -ee, dan voeg je in het meervoud -ën toe aan het woord. Geef een voorbeeld.

Slide 8 - Open question

woorden als:
- twee
- ree
- zee
- fee
Ligt de klemtoon wel op -ie, dan schrijf je zet je er -ën achter. Geef een voorbeeld.

Slide 9 - Open question

Woorden als:
- drie
- knie
- industrie
Je schrijft ’s (apostrof + s) als anders een verkeerde uitspraak zou ontstaan. Geef een voorbeeld.

Slide 10 - Open question

Woorden als:
- taxi
- opa
- accu
Soms heeft een woord twee verschillende meervoudsuitgangen. Geef een voorbeeld.

Slide 11 - Open question

Woorden als:
- museum (musea en museums)
- aardappel (aardappels en aardappelen)
Bepaalde woorden op -man (vooral bij beroepen) krijgen in het meervoud -lieden of -lui. Geef een voorbeeld.

Slide 12 - Open question

brandweerlieden of brandweerlui
Soms is er alleen maar een enkelvoud of een meervoud. Geef een voorbeeld.

Slide 13 - Open question

Woorden als:
- melk
- koffie
Wat is goed?
A
groenten
B
groentes
C
allebei goed
D
allebei fout

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?
A
tweën
B
tweeën
C
twëen
D
tweëen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?
A
driën
B
drieën
C
driëen
D
drieëen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?
1 graf
A
2 graaven
B
2 grafen
C
2 graffen
D
2 graven

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?
A
kommaas
B
kommas
C
komma's
D
kommaa's

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Groente wordt in het meervoud groenten of groentes.
Het meervoud van hoogte wordt dus
_____________ of _______________ .

Slide 19 - Open question

hoogten of hoogtes
Museum wordt in het meervoud museums of musea.
Het meervoud van jubileum wordt dus
_____________ of _______________ .

Slide 20 - Open question

jubileums of jubilea
Datum wordt in het meervoud datums of data.
Het meervoud van centrum wordt dus
_____________ of _______________ .

Slide 21 - Open question

centrums of centra
Zeeman wordt in het meervoud zeemannen, zeelui of zeelieden.
Het meervoud van vakman wordt dus
_________, _________ of _________ .

Slide 22 - Open question

vakmannen, vaklui of vaklieden
Huiswerk
Maak opdracht 1 t/m 4 en 6
vanaf bladzijde 116

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

verkleinwoorden
Verkleinwoorden

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Theorie (verkleinwoorden)
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.

Meestal           =              -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje  
schaar - schaartje
dans - dansje

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Soort woord met voorbeeld
  1. Woorden met een -m               boom
  2. Woorden met een -ng            koning
  3. Achteraan -a, -o of -u                  opa, auto, paraplu
  4. Achteraan -y                                   baby
  5. Woorden met cijfers of afkorting     dvd, A4
Regel met voorbeeld
  • -pje
boompje
  • -kje en de -g laat je weg
koninkje
  • extra klinker
opaatje, autootje, parapluutje
  • -'tje
baby'tje
  • -'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Etalage:
a: etalagetje b: etalage'tje
c: etalageetje
A
Etalagetje
B
Etalage'tje
C
Etalageetje

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Radio
a: radiotje b: radio'tje c: radiootje
A
Radiotje
B
Radio'tje
C
Radiootje

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Verdieping
a: verdiepingtje b: verdiepingetje
c: verdiepingkje d: verdiepinkje
A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingkje
D
Verdiepinkje

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

cd
a: cdtje b: CeeDeetje c: cd'tje
A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Pony
a: ponytje b: ponietje c: pony'tje
d: paardje
A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Menu
a: menutje b: menuutje c: menu'tje
d: menuu'tje
A
Menutje
B
Menuutje
C
Menu'tje
D
Menuu'tje

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Instructie
a: instructietje b: instructieetje
c: instructie'tje
A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Tip van de dag!
Twijfel je over een verkleinwoord?
Neem een voorbeeldwoord in je hoofd met dezelfde laatste letter of klank!

Verkleinwoord van cranberry??
Baby eindigt ook met y en dat wordt baby'tje
Dus: cranberry'tje!

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Maak opdracht 1 t/m 5
vanaf bladzijde 142

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Tussenletter in samenstellingen
3 soorten tussenletters:
Tussenletters –en
Tussenletter –e-
Tussenletter –s-

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Samenstelling met tussenletter -s

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Tussenletters -en-
Als het eerste woord alleen een meervoud heeft op -en, gebruik je -en- als tussenletters.

Bananendoos
Schoenenwinkel
Kippensoep

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Tussenletters -e-
Als het eerste woord een meervoud met -s heeft, gebruik je -e- als tussenletters.

garage
garages

DUS:
garagedeur
garagebedrijf


Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Tussenletters -e-
Als het eerste woord een meervoud met -s en met -en heeft, gebruik je ook -e- als tussenletters.

groenten
groentes

DUS:
groentesoep
groenteboer


Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Tussenletters -e-
Als het eerste woord een versterkende betekenis heeft, gebruik je ook -e- als tussenletters.
apetrots
reuzesterk

Als het eerste woord géén zelfstandig naamwoord is, gebruik je ook -e- als tussenletters:
lachebek, want lach is hier een vorm van het werkwoord lachen. 



Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Maak opdracht 1 t/m 8
vanaf bladzijde 144

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Blz. 170

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Koppelteken
Gebruik je:

Als een woord verkeerd wordt uitgesproken, in het val van samenstellingen.

Familie-uitje
Auto-expert

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige namen.

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een cijfer, afkorting of symbool.

50-jarige
EU-land
%-teken

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Trema
Een trema zijn twee puntjes op een klinker.

Een trema is bedoeld om duidelijk te maken hoe je een woord uitspreekt.

Op welke letter komt een trema te staan?

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Trema
Door een trema te zetten op de letter ná de breuk in de klank, spreek je het woord goed uit.

geïllustreerd

ge - illustreerd: vóór de i moet de klank worden gebroken.

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Samengevat
Bij samenstelling een koppelteken

Is het geen samenstelling, komt er een trema

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Maak opdracht 1 t/m 5
vanaf bladzijde 170

Slide 50 - Slide

This item has no instructions