Het zelf

H8 Het zelf
1 / 24
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijWOStudiejaar 5

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

H8 Het zelf

Slide 1 - Slide

H9 Autonomie ontwikkeling
in Adolescentie

Slide 2 - Slide

H9 Autonomie
9.1 Wat is Autonomie
9.2.1 Onafhankelijkheid
9.2.2. Vrijwillig functioneren
9.2.3  Onafhankelijkheid vs Vrijwillig functioneren (Vergelijking)
9.3.1 Ontwikkeling Onafhankelijkheid
9.3.2 Ontwikkeling Vrijwillig functioneren
9.4.


Slide 3 - Slide

9.1 Autonomie
- belangrijke ontwikkelingstaak
twee aspecten: onafhankelijkheid & vrijwillig functioneren

- Seperatie-individuatietheorie --> onafhankelijkheid of separatie (meer afstand, meer zelfstandigheid tov ouders)
- Zelfdeterminatietheorie --> vrijwillig functioneren  (beslissing op basis authentieke waarden en interesses, eigen wil/keuze)

Slide 4 - Slide

9.2.1 Autonomie als onafhankelijkheid (Freud, Mahler, Blos)
1. emotioneel losmaken ouders (seperatie)
2. gradueel meer verantwoordelijkheid op zich nemen (onafhankelijkheid)
 
(gebeurt ook 3-6 jaar)
  • rebelleren/ 'normal conflictual condition' tov ouders
  • emotionele banden ontwikkelen met leeftijdsgenoten
  • deïdealisatie ouders (mensen met zwaktes) --> dit creeërt leegte --> opvullen met oa. idool of depressie
  • Geslaagde Individuatie = toegenomen gedragsmatige onafhankelijkheid (beslisssingen persoonlijke zaken 

Slide 5 - Slide

9.2.2. Autonomie als vrijwillig functioneren (Decy & Ryan, Vansteenkistem, Niemiec & Soenens)
- Het zelf ontwikkelen, gevoel van agency. 
- Psychologische basis behoefte --> welzijn & geluk
- Autonome regulatie (ipv gecontroleerde)
  • Actieve internalisatie: op actieve wijze externe overtuigingen transformeren in persoonlijke waarden/gedragsstijl. --> vergroot gevoel autonomie
  • 4 stadia internalisatie
  1. geen  (externe regulatie)
  2. partiële (interne druk: introjectie)
  3. bijna volledig (identificatie waarden & doelen)
  4. volledig (integratie in het zelf)

Slide 6 - Slide


Onafhankelijkheid (Psychoanalytische theorie)
  • Denken reactief
  • Kenmerk van relatie (ouder-kind)
  • staat los van vrijwillig functioneren (kan gecontroleerd of autonoom)
  • A vs. B: balans vinden tussen (A)onafhankelijkheid en (B)verbondenheid

Vrijwillig functioneren 
(ZDT theorie)
  • Denken vanuit zelf (waarden etc)
  • Kenmerk van de persoon zelf
  • staat los van onafhankelijkheid


  • A+B: onafhankelijkheid(A) en verbondenheid(B) zijn twee basis behoeftes
9.2.3. Vergelijking definities

Slide 7 - Slide

Cross-cultureel perspectief
Verbondenheid
Separatie
Autonomie
(Zelfbestuur)
Heteronomie
(druk van buitenaf)
Cultuur met nadruk familiewaarden (Turkije etc)
Cultuur met nadruk Individualisatie (Westerse landen)
Kagitcibasi, 2005

Slide 8 - Slide

9.3.1 Ontwikkeling Onafhankelijkheid
  • Groter belang privacy (met lichamelijke ontw.)
  • Je zelf los van ouders zien (met formeel operationeel denken)
  • Meer sociale steun bij vrienden/peers zoeken
  •  Eerst toename emotionele onafhankelijkheid (met name 13-15 jaar), jongens later dan meisjes maar wel iets sneller. 
  •  Daarna toename gedragsmatige onafhankelijkheid (zelf bepalen, met name >15 jaar), zelfde leeftijd en tempo bij jongens en meisjes.
  • Toenemende onafhankelijkheid ontw. in alle culturen (in sommige wordt het belangrijker gevonden), hangt samen met biologische ontw. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

9.3.2 Ontwikkeling Vrijwillige functioneren
  • Niet beperkt tot adolescentie --> levenstaak
  •  basisbehoefte: natuurlijke instinct om te zoeken naar autonome ervaringen
  • Voor zoektocht is ervaring, zelfkennis en  cogn./emot. vaardigheden nodig.
  • Naarmate je ouder bent minder externe --> meer interne motieven
  • Omgevingsfactoren beïnvloed ook vrijwillig functioneren (mate waarin omgeving autonoom functioneert). Vb. wiskunde: meer nadruk op goede cijfers halen dan belang en plezier in rekenen. 

Slide 11 - Slide

9.4

Slide 12 - Slide

H10 Morele ontwikkeling
in Adolescentie

Slide 13 - Slide

H10 Morele Ontwikkeling
10.2/10.3 Wat is morele ontwikkeling
10.4 Biologische basis 
10.5 Moreel affect
10.6 Morele internalisatie
10.7 Moreel redeneren
10.8/9 Sekse & cultuur
10.10 Gedrag & Relaties



Slide 14 - Slide

10.2/10.3 Wat is Morele ontwikkeling
Morele ontwikkeling (niet gedrag maar oordelen)
het bestaan van een besef dat het (niet) goed is om bepaalde te dingen te doen en andere dingen te laten. 

Moreel oordeel  is niet persoonlijk oordeel of contextueel oordeel. 

Moreel oordeel
Wat de omstandigheden ook zijn, deze toestand of dit gedrag hoort (niet) voor te komen. (meestal dader/slachtoffer/potentiële helper)




Slide 15 - Slide

10.4 Biologische basis 
  • Sommige diersoorten hebben gedrag dat moreel oordelen laat zien--> geen complexe cognitieve vaardigheden aan grond 
  • Sociaal-intuïtionistische benadering: moreel oordeel gebaseerd in intuïtieve en emotionele reactie gebeurtenissen, wel beïnvloed door eerdere gebeurtenissen, wel te redeneren.
  • Gebaseerd op empathie en schuldgevoel.
  • Processen gelokaliseerd in prefrontale en temporale cortex en limbisch systeem (Emotie/motivatie) = biologische basis.

Slide 16 - Slide

10.5 Moreel affect
  • toename empatische vermogen (ontw sociaal-cognitieve vaardigheden)
  • 4 fasen Hoffman in onderscheid zelf en anderen: 
  1. ontbrekende diff zelf en anderen
  2. verschillende fysieke identiteiten
  3. individuen met verschillende wensen, ideeën, gevoelens
  4. individuen die verschillend reageren op gebeurtenis door persoonlijke achtergrond en geschiedenis 
  • toename besef verantwoordelijkheid --> schuldig voelen = Moreel affect.
  • vermogen moreel affect te ervaren mede bepaald moreel gedrag
  • in adolescentie komt besef dat  mensen soms niet reageren met meest voor de hand liggende gevoelens.

Slide 17 - Slide

10.6 Morele internalisatie
Morele ontwikkeling = resultaat van toenemende internalisatie van buitenaf geschikte normen en waarden

Beinvloed door cultuur

Geen onderscheid tussen leren abc of wat is goed/niet goed

Slide 18 - Slide

10.7 Moreel redeneren ontw.
- Paget --> Kohlberg --> Gibbs: Nadruk op moreel redeneren ipv beoordelen gedrag, het rechtvaardigen van een dergelijk oordeel.  
Waarom belangrijk als moreel oordeel vooral emotioneel/intuïtie?
1. We proberen anderen te overtuigen van juistheid van ons oordeel --> discussie heeft invloed op onze emoties/intuïtie. 
2. rechtvaardigen leidt tot systematisering (bv. breder trekken naar vergelijkbare situaties)



Slide 19 - Slide

(Piaget, 1932)
Heteronome moraliteit
- Bron van moreel gezag ligt buiten het individu zelf
- Wat autoriteit/wet voorschrijft
- Regels zijn objectief gegeven
- Oordeel van gedrag hangt af van ernst veroorzaakte leed en niet intentie van de persoon.
- Kinderen 0 tot 10 jaar (hierarchishe volw/kind verhouding)
Autonome moraliteit
- Verplaatsen in perspectief ander (sociaal perspectief).
- Oordeel van gedrag hangt ook af van intentie persoon naast veroorzaakte leed.
- Belangrijk hoe verantwoordelijk de boosdoener is voor aangericht leed.
- Adolescenten > 11 jaar

Slide 20 - Slide

10.7 Moreel redeneren ontw.
- Paget --> Kohlberg --> Gibbs: Nadruk op moreel redeneren ipv beoordelen gedrag, het rechtvaardigen van een dergelijk oordeel.  
Waarom belangrijk als moreel oordeel vooral emotioneel/intuïtie?
1. We proberen anderen te overtuigen van juistheid van ons oordeel --> discussie heeft invloed op onze emoties/intuïtie. 
2. rechtvaardigen leidt tot systematisering (bv. breder trekken naar vergelijkbare situaties)



1) 1e preconventionele stadia - heteronome (0-10 j): niet stelen want gevangenis
Kohlberg(1958) --> 4 stadiumtheorie. (morele dilemma's voorgelegd) *Sociale interactie belangrijk voor morele ontw
3) 1e conventionele stadia - interpersoonlijke normativiteit (10-23 j): bedoel-ingen/sociale goedkeuring. niet stelen --> crimineel, wel stelen -->slechte man 
4) 2e conventionele stadia - sociale systeem (>24 j): maatschappij als geheel niet in gevaar brengen, anders eigen doelen. stelen als man, niet stelen als burger
2) 2e preconventionele stadia - individualistische instrumentele (10-14 j): doen wat je zelf wilt
5) 1e postconventionele stadia - mensenrechten en maatsch welzijn (>18 j):  Wat is een rechtvaardige maatchappij? Fundamentele mensenrechten volgen.
6) 2e postconventionele stadia - algemene & abstracte ethische principes (>18 j):  welk belang weegt meeste mee, gezondheid vrouw is belangrijker dan geld.

Slide 21 - Slide

10.8/9 Sekse & Cultuur
- Ethic of care: Belangrijk om niet alleen te kijken naar rechtvaardigheid maar naar wie hulp nodig heeft (vrouwen vaak iets meer empathisch)
- 3 morele codes (schweder et al, 1997)
1. Persoonlijke autonomie (rechtvaardigheid/eerlijkheid/pijn)
2. Gemeenschap (hierarchie/respect)
3. Relaties goddelijke/transcendente (reinheid/zuiverheid)
--> kunnen zorgen voor interculturele conflicten

Slide 22 - Slide

10.8/9 Sekse & Cultuur
- Ethic of care: Belangrijk om niet alleen te kijken naar rechtvaardigheid maar naar wie hulp nodig heeft (vrouwen vaak iets meer empathisch)
- 3 morele codes (schweder et al, 1997)
1. Persoonlijke autonomie (rechtvaardigheid/eerlijkheid/pijn)
2. Gemeenschap (hierarchie/respect)
3. Relaties goddelijke/transcendente (reinheid/zuiverheid)
--> kunnen zorgen voor interculturele conflicten

Slide 23 - Slide

10.10 Gedrag & relaties
- Moreel besef is maar één vd determinanten voor gedrag (naast hormonen/emoties etc). 
- Rest,1983-> 4 factoren waardoor moreel besef --> gedrag beïnvloed (situatie interpretatie, morele oordeel, mate in beslissing, vasthoudendheid gedrag)
1. Moreel relevant (is de situatie ernstig)* 
2. Morele oordeel (is gedrag goed/slecht)*
3. Morele identiteit/persoonlijkheid (morele waarden centraal in individu)
4. * Morele ontkoppeling (ernstige situatie/gedrag toch acceptabel vinden)

Slide 24 - Slide