Zwakke Werkwoorden + stam -D -T klank deel 1

Wiederholung
regelmatige werkwoorden +
werkwoorden met stam op -d of -t
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wiederholung
regelmatige werkwoorden +
werkwoorden met stam op -d of -t

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Ezelsbruggetje





Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

(FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Slide 3 - Slide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord

de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 4 - Slide

Vertaal:
du _____ (gaat)

Slide 5 - Open question

Vertaal:
Sie (u) ______ (wonen)

Slide 6 - Open question

Vertaal:
Peter ______ (schrijft)

Slide 7 - Open question

mache
gehst
spielen
lernt
ich
du
wir
es

Slide 8 - Drag question

0

Slide 9 - Video

Bijzonderheden
Stam eindigt op -d of -t  òf
stam eindigt op -m of -n na medeklinker:

du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

(dan is het makkelijker uit te spreken)

Slide 10 - Slide

Voorbeelden
reden (= praten)  >



atmen (= ademen) >      
du red est
er red et / sie red e
ihr red er  

du atm est                                 er atm et / sie atm e
ihr atm et

Slide 11 - Slide

Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 12 - Slide

Wat gebeurt er als de stam van een werkwoord eindigt op een
-T of een -D?

Slide 13 - Open question

Du ... (antworten)
A
antwortet
B
antwortest
C
antwortst
D
antworten

Slide 14 - Quiz

Er ... (melden) bei Frau Müller.
A
meldt
B
meld
C
meldet
D
meltet

Slide 15 - Quiz

Mila & Sophie ... (arbeiten) im Supermarkt.
A
arbeitest
B
arbeiten
C
arbeitet
D
arbeit

Slide 16 - Quiz

Herr Busch ... (baden) jeden Sonntag.
A
baden
B
badt
C
badest
D
badet

Slide 17 - Quiz

... (arbeiten) du in Enschede?
A
arbeitst
B
arbeit
C
arbeite
D
arbeitest

Slide 18 - Quiz

Er ... (finden) Schule toll.
A
find
B
findt
C
findet
D
finde

Slide 19 - Quiz

Ik weet hoe een werkwoordn met stam op -d of -t vervoegd moet worden
ja, ik snap het
redelijk, ik moet nog wel oefenen
ik vind het moeilijk
ik snap er niets van
help! ik heb meer uitleg nodig

Slide 20 - Poll