Kapitel 6 - Lektion 1

Herzlich wilkommen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herzlich wilkommen

Slide 1 - Slide

Grammatik A: de voltooide tijd
Hoe maak je dit ook alweer? 
Wat zijn de uitzonderingen? 

Slide 2 - Slide

Zwakke werkwoorden : 

Voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden: 

- basisregel : ge + stam + t

- stam op -d of -t --> ge + stam + et

- werkwoorden zoals atmen / regnen --> ge + stam + et

- werkwoorden op -ieren --> stam + t

- niet-scheidbare werkwoorden --> stam + t

 

Slide 3 - Slide

Lijst van sterke + onregelmatige werkwoorden


Voor de laatste toets leer je bladzijde 89 (Handbuch 42) , hier vind je alle werkwoorden die onregelmatig of sterk zijn en dus niet via de standaard 'zwakke' regel. 

Slide 4 - Slide

Ich ..... (haben) eine Reise ..... (machen).
A
habe-gemachen
B
hat-gemacht
C
habe-gemacht
D
hat gemachen

Slide 5 - Quiz

Die Lehrerin ..... (haben) die Werke ..... (korrigieren).
A
hat-korrigiert
B
habt-korrigiert
C
hat-gekorrigiert
D
habt-gekorrigiert

Slide 6 - Quiz

Prerfekt: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage......?
A
habe geantworten
B
habe geantwortet
C
hat geantwort
D
hat geantwortet

Slide 7 - Quiz


Das Partizip Perfekt von studieren ist:
A
gestudiert
B
studiert
C
gestudieret
D
studieret

Slide 8 - Quiz

Ergänze im Perfekt
(bezahlen) Wir ..... die Rechnung zusammen ........

A
hatten bezahlt
B
haben bezahlt
C
hatten begezahlt
D
haben gebezahlt

Slide 9 - Quiz

Perfekt: reisen
Du ............ immer mit dem Flugzeug......, stimmt's?
A
hast gereist
B
hast gereisen
C
bist gereist
D
bist gereisen

Slide 10 - Quiz

Wähle die richtige Form im Perfekt.

bringen
A
Ich habe gebringt.
B
Ich habe gebracht.
C
Ich habe gebrachten.
D
Ich habe gebringen.

Slide 11 - Quiz

Ihr .... mit dem Fahhrad nach Hause ......... (fahren)(Verb im Perfekt)
A
Ihr seidst.... gefahren
B
Ihr habt.... gefahren
C
Ihr seid.... gefahrt
D
Ihr seid..... gefahren

Slide 12 - Quiz

Grammatik B: Präteritum 
onvoltooid verleden tijd van haben / sein / werden + de modale werkwoorden + wissen 

Handbuch 1 + 3 

Slide 13 - Slide

De rij die je al weet: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 14 - Slide

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden. Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 15 - Slide

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam.
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.
4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen





Slide 16 - Slide

De 3 groepen: 
We onderscheiden drie groepen van de modale werkwoorden in de o.v.t..
Groep 1: Deze groep omvat de werkwoorden sollen en wollen.
Deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd als zwakke werkwoorden.


Slide 17 - Slide

Groep 2: 
Deze groep omvat de modale werkworden dürfen, können, müssen en wissen.
Bij deze werkwoorden verandert de stamklinker in de verleden tijd:
dürfen ->durfte (ü wordt u).
können ->konnte (ö wordt o).
müssen ->musste (ü wordt u).
wissen ->wusste (i wordt u).
Vervolgens worden deze werkwoorden "regelmatig" vervoegd.

Slide 18 - Slide

Groep 3: 
Het werkwoord mögen wijkt enigzins af van de rest, omdat hier de hele stam verandert.
mögen ->mochte (mög wordt moch).

Slide 19 - Slide

groep 1:
sollen
ich sollte
du solltest
er/sie/es sollte
wir sollten
ihr solltet
sie/Sie sollten 

wollen
ich wollte
du wolltest
er/sie/es wollte
wir wollten
ihr wolltet
sie/Sie wollten

Slide 20 - Slide

Groep 2: 
Zie volgende dia ;) 

Slide 21 - Slide

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen
durfte
durftest 

durfte 

durften 

durftet 

durften
können

konnte
konntest 

konnte 

konnten 

konntet 

konnten
müssen

musste

musstest 
musste 

mussten 

musstet 

mussten
wissen

wusste
wusstest 

wusste 

wussten 

wusstet 

wussten

Slide 22 - Slide

Groep 3: 
mögen: 
ich mochte
du mochtest 
er/sie/es mochte 
wir mochten
ihr mochtet
sie/Sie mochten

Slide 23 - Slide

Präterium und Perfekt van haben sein / werden :) Stampen! 
ich hatte             ich war            ich wurde
du hattest           du warst          du wurdest
er hatte               er war              er wurde
wir hatten            wir waren        wir wurden
ihr hattet              ihr wart           ihr wurdet
S/sie hatten        s/Sie waren      s/Sie wurden
gehabt                 gewesen         geworden

Slide 24 - Slide