20190110 naamwoordelijk gezegde

Grammatica

Naamwoordelijk gezegde 
Werkwoordelijk gezegde 
Koppelwerkwoorden




Klaar voor de les?
Schrift open op tafel
Telefoon in je tas
iPad op de kop
Je bent stil als de docent de les begint
timer
5:00
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica

Naamwoordelijk gezegde 
Werkwoordelijk gezegde 
Koppelwerkwoorden




Klaar voor de les?
Schrift open op tafel
Telefoon in je tas
iPad op de kop
Je bent stil als de docent de les begint
timer
5:00

Slide 1 - Slide

vooraf
Je hebt de zelftest ontleden gedaan
Je bent begonnen met stap 5

Slide 2 - Slide

Programma
Uitleg van het (werkwoordelijke en naamwoordelijk) gezegde (10 minuten)
kort oefenen en bespreken
Zelfstandig leren
Quiz (5 vragen)

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Je kent en herkent het werkwoordelijk gezegde;
Je kent en herkent het naamwoordelijk gezegde;
Je weet wat koppelwerkwoorden zijn.

Slide 4 - Slide

Stappenplan zinsontleding
vul aan in je schrift:

1. Vind de ...
2. Plaats de ... (hint: |)
3. Benoem het ...

Slide 5 - Slide

Volgende stap: gezegde
Een gezegde is werkwoordelijk of naamwoordelijk.

Het gezegde is dat wat over het onderwerp wordt gezegd.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Iets zeggen over het onderwerp
Doet het onderwerp iets? Dan heb je alleen werkwoorden nodig:
De buurman gaat iedere dag een stuk hardlopen.
De buurman heeft zijn huis verkocht.

Is het onderwerp iets? Dan voeg je een naamwoord toe (bijvoeglijk of zelfstandig)
De buurman is blij.
De buurman lijkt geïnteresseerd.
De buurman wordt een zeurpiet.

Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het onderwerp is iets. (of wordt/lijkt/schijnt/blijkt/blijft)

De buurman               is                         aardig.
  wordt
  lijkt
  blijkt
  schijnt

Allemaal vormen van zijn.

Slide 9 - Slide

Oefening
Geef bij de volgende zinnen aan of het onderwerp
iets is of iets doet. Let op: in stilte
1. Die leerling wordt later leraar.
2. Die leerling zwemt iedere ochtend.
3. De ijverige docent kijkt alle toetsen snel na.
4. Dat fotomodel is heel mooi.
5. Die leerling blijkt vandaag ziek te zijn.
timer
1:00

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In het naamwoordelijk gezegde zit een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord
De oplettende leerling wordt later leraar.
De modebewuste leerling is ijdel.

Slide 11 - Slide

Het gezegde
Werkwoordelijk:   het onderwerp doet iets
                                     alle werkwoorden
                                     De postbode heeft de brief bezorgd.

Naamwoordelijk:  het onderwerp is iets
                                      werkwoord(en) + bijvoeglijk/zelfstandig nmw
                                      De postbode is aardig.

Slide 12 - Slide

Sleep de zinnen naar het juiste vak: NWG of WWG
werkwoordelijk
gezegde
naamwoordelijk
gezegde
Onze tuinman spreekt vier talen.
De boef heeft extra straf gekregen
Die flat wordt afgebroken door de slopers.
De nieuwsgierige jongen schijnt met de zaklamp.
Dat meisje wordt later ongetwijfeld dokter.
Wij zijn naar de overkant aan het zwemmen.

Slide 13 - Drag question

Zelfstandig leren
Ga verder met je opdrachten uit de modulewijzer.
Noteer de antwoorden in je schrift.

Eerst 10 minuten volledig stil.
Daarna mag je fluisterend overleggen.

Vragen? Kijk eerst of je er met de theorie uit kunt komen. Ik loop ook langs.

-> extra oefenen op Cambiumned met het werkw/naamw gezegde
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Quiz
Ken en herken jij nu het naamwoordelijk/werkwoordelijk gezegde?


Slide 15 - Slide

Meneer Dijkstra loopt straks monter naar zijn kamer.
het gezegde =
A
loopt (wwg)
B
loopt naar zijn kamer (nwg)

Slide 16 - Quiz

De muziek van Rapper Boef is slecht.
A
geen naamwoordelijk gezegde
B
is slecht = nwg

Slide 17 - Quiz

Ik herken het naamwoordelijk gezegde op deze manier.
A
Het onderwerp is iets
B
Het onderwerp doet iets

Slide 18 - Quiz

Cambuur blijft de mooiste club van Nederland.
gezegde =
A
Werkwoordelijk blijft
B
Naamwoordelijk blijft de mooiste club van Nederland

Slide 19 - Quiz

In hoeverre ken en herken jij nu het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde?
A
Groen
B
Oranje
C
Rood

Slide 20 - Quiz

tot maandag
je krijgt maandag uitleg over de bijwoordelijke bepaling
ga thuis verder met de modulewijzer

Slide 21 - Slide