Herhaling H4 en H5

Herhaling
H4 Aan het werk!

1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling
H4 Aan het werk!

Slide 1 - Slide

Welke begrippen van hoofdstuk 4 ken je nog?

Slide 2 - Mind map

Wat is geen arbeidsmotief?
A
geld/loon
B
het communiceren met collega's
C
ontwikkeling
D
het zijn allemaal arbeidsmotieven

Slide 3 - Quiz

Wat staat er in de Arbeidstijdenwet?
A
Wet waarin de regels staan over werktijden
B
Wet waarin de regels staan over rusttijden
C
Wet waarin de regels staan over lonen en vakantiedagen
D
Wet waarin de regels staan over werk- en rusttijden

Slide 4 - Quiz

Wie zijn de eigenaren van een BV en NV?
A
De directeur(en)
B
Oprichters
C
Aandeelhouders
D
De baas

Slide 5 - Quiz

Bij deze ondernemingsvormen wordt vennootschapsbelasting betaald.
A
Eenmanszaak
B
Vennootschap onder firma
C
Besloten Vennootschap
D
Naamloze Vennootschap

Slide 6 - Quiz

Wat is een VOF?
A
meerdere ondernemers vormen samen 1 bedrijf
B
veel aandelen
C
1 bedrijf met 1 eigenaar
D
niet hoofdelijk aansprakelijk

Slide 7 - Quiz

Een voordeel van een Vof is...
A
dat je niet verantwoordelijk bent met je privévermogen
B
dat het bedrijf doorgaat als één van de eigenaren ziek is
C
dat je meestal minder vermogen kunt inbrengen dan bij een eenmanszaak
D
dat je als enige de leiding hebt over het bedrijf

Slide 8 - Quiz

Talens is docent economie. Hij laat zijn leerlingen elk lesuur 9minuten eerder weggaan.
Talens geeft 20 lesuren in de week, en werkt 40 weken per jaar.
Hij verdient 2500,- bruto per maand.
Hij krijgt 8% vakantietoeslag over zijn jaarinkomen. De werkgeverslasten zijn 28,5%
Wat kost dat zijn werkgever eigenlijk dat hij zijn leerlingen elke keer eerder laat gaan?


Slide 9 - Open question

Een werkgever kan bij een sollicitatie verschillende redenen hebben om iemand niet aan te nemen.

Welke van de volgende redenen is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
A
De sollicitant vraagt een te hoog salaris.
B
De sollicitant is te oud.
C
De sollicitant heeft de verkeerde opleiding.
D
De sollicitant heeft te weinig ervaring.

Slide 10 - Quiz

Wat is de beroepsbevolking?
A
Dat zijn alle mensen die werk zoeken.
B
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken en alle banen en vacatures bij bedrijven.
C
Dat zijn alle mensen die werken.
D
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken

Slide 11 - Quiz

bij een krappe arbeidsmarkt:
A
zijn er veel werklozen
B
zijn er weinig werklozen
C
zijn er weinig banen
D
zijn er veel zieke werknemers

Slide 12 - Quiz

Een krappe arbeidsmarkt betekent dat er...
A
meer banen zijn dan werknemers
B
geen ruimte is bij de markt voor werk
C
meer werknemers zijn dan banen
D
geen werknemers voor banen

Slide 13 - Quiz

Het begrip arbeidsparticipatie betekent:
A
Welk deel van de bevolking werkloos is
B
Welk deel van de bevolking bij de werkgelegenheid hoort
C
Welk deel van de bevolking bij de werkende beroepsbevolking hoort
D
Welk deel van de bevolking een parttime baan heeft

Slide 14 - Quiz

Welke soorten werkeloosheid ken je?

Slide 15 - Mind map

Hoort iemand die verborgen werkloos is tot de beroepsbevolking?
A
ja, altijd
B
nee
C
ja, als hij is ingeschreven bij UWV

Slide 16 - Quiz

Conjuncturele werkloosheid is:
A
de vraag daalt en daardoor daalt de productie
B
de vraag stijgt en daardoor stijgt de productie
C
De vraag daalt en daardoor stijgt de productie
D
De vraag stijgt en daardoor daalt de productie

Slide 17 - Quiz

Welke soort werkloosheid is het gevolg van automatisering en mechanisatie?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 18 - Quiz

Wanneer is er sprake van een ruime arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers

Slide 19 - Quiz

concurrentiepositie wordt NIET bepaald door...
A
loonkosten
B
kwaliteit van productie
C
scholing van werknemers
D
Hoeveelheid van productie

Slide 20 - Quiz

In 2019 gingen 2.450.000 mensen met de fiets naar hun werk. In 2020 gaan 2.700.000 mensen met de fiets. Wat is de procentuele stijging?

Slide 21 - Open question

EN DE LAATSTE VRAAG:
Export zorgt voor werkgelegenheid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

In de afbeelding wordt de gemiddelde prijsopbouw van een glas bier weergegeven.

Bereken hoeveel procent van de consumentenprijs van een glas bier naar de overheid gaat. Schrijf je berekening op.

Slide 23 - Open question

De uitkering aan 67-plussers valt onder de ...(1).
De uitkering aan arbeidsongeschikten valt onder de ...(2)
A
1 volksverzekeringen 2 volksverzekeringen
B
1 volksverzekeringen 2 werknemersverz.
C
1 werknemersverz 2 volksverzekeringen
D
1 werknemersverz 2 werknemersverz

Slide 24 - Quiz

Wat is het sociaal minimum
A
Hoeveel mensen er leven van een bijstandsuitkering
B
Een minimumbedrag wat je nodig hebt om van te kunnen leven
C
De minimale leeftijd om een uitkering te kunnen ontvangen
D
Een toeslag die je van de overheid krijgt als je een laag inkomen hebt

Slide 25 - Quiz

Wat zijn inactieven
A
Mensen tegen BTW verhoging
B
Mensen die niet actief naar werk zoeken
C
Mensen zonder betaald werk
D
Mensen die zwart geld krijgen

Slide 26 - Quiz

Leidt vergrijzing tot een daling of een stijging van het aantal inactieven?
A
een stijging
B
een daling

Slide 27 - Quiz


Wat zijn directe belastingen?
A
BTW
B
Accijnzen
C
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
D
Invoerrechten

Slide 28 - Quiz

Aan de slag
Maak nu de online oefentoets van pincode 
hoofdstuk 4 of 5

Slide 29 - Slide

einde
einde

Slide 30 - Slide