EN: PAST SIMPLE (ovt) versus PRESENT PERFECT (vtt)
Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en ook al afgelopen is (1) of voor een gewoonte in het verleden (2).1. I went to the stores yesterday.
2.He always walked to school.
Je gebruikt de present perfect ook als iets in het verleden is gebeurd. In dit geval is er echter nog een connectie met het heden. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de activiteit nog steeds aan de gang is, of dat je het resultaat nog steeds merkt.
1.He has been ill for a week. (hij is nog steeds ziek - het is 'nu nog aan de gang")
2.I have studied all night, so I am very tired. (oorzaak: hele nacht opgeweest; resultaat: moe)