H4 Grammatica-Zinsdelen (Lijdend voorwerp)

woordenschat besproken
Je leert hoe je het lijdend voorwerp in een zin vindt
theorie lijdend voorwerp
controle vragen
Maak bij hoofdstuk 4 grammatica opdracht 1/4
Hoe ging het?
Doel behaald? 
Maak bij hoofdstuk 4 grammatica opdracht 1/4
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

woordenschat besproken
Je leert hoe je het lijdend voorwerp in een zin vindt
theorie lijdend voorwerp
controle vragen
Maak bij hoofdstuk 4 grammatica opdracht 1/4
Hoe ging het?
Doel behaald? 
Maak bij hoofdstuk 4 grammatica opdracht 1/4

Slide 1 - Slide

Grammatica-Zinsdelen
  • Theorie: Het benoemen van zinsdelen
  • Theorie: Lijdend voorwerp
  • Theorie: Verschil tussen onderwerp en lijdend voorwerp
  • Aan de slag!
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Stappenplan
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp

Slide 3 - Drag question

Lijdend Voorwerp

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp
Diegene die of datgene wat iets ondergaat in de zin.
  • Peter heeft hem gisteren nog gezien.
  • Ik koop een fiets.

Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp

Let op: Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Lijdend voorwerp
Veel jongeren lezen graag de boeken van Carry Slee.

  • Persoonsvorm: lezen
  • Onderwerp: Veel jongeren
  • Werkwoordelijk gezegde: lezen
  • Lijdend voorwerp: de boeken van Carry Slee

Slide 8 - Slide

Lijdend voorwerp
Waarom laat de presentator van deze talkshow zijn gasten nooit uitpraten?

  • Persoonsvorm: laat
  • Onderwerp: de presentator van deze talkshow
  • Werkwoordelijk gezegde: laat uitpraten
  • Lijdend voorwerp: zijn gasten
 

Slide 9 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz


Wat is het lijdend voorwerp?
'Maaike is door twee klasgenoten gepest via Whats-app.'

A
twee klasgenoten
B
Maaike
C
gepest
D
Whats-app

Slide 11 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 13 - Open question

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
B
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
C
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
D
onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

Benoem de persoonsvorm:

Welk reclamespotje heeft vorig jaar eigenlijk de Gouden Loekie gewonnen?
A
Welk
B
reclamespotje
C
heeft
D
gewonnen

Slide 15 - Quiz

Benoem het onderwerp:

Soms rijdt mijn broer met zijn scooter door een rood verkeerslicht.
A
Soms
B
rijdt
C
mijn broer
D
met zijn scooter

Slide 16 - Quiz

Benoem het onderwerp:

Apa Sherpa stond al 21 keer op de top van de Mount Everest.
A
Apa Sherpa
B
stond
C
al 21 keer
D
op de top van de Mount Everest

Slide 17 - Quiz

Benoem het lijdend voorwerp:

Die leuke broek heeft Moira bij ZARA of H&M gekocht.
A
Die leuke broek
B
heeft
C
Moira
D
bij ZARA of H&M

Slide 18 - Quiz

Benoem het lijdend voorwerp:

In deze scheurkalender kun je elke dag een leuk weetje lezen.
A
In deze scheurkalender
B
kun
C
je
D
een leuk weetje

Slide 19 - Quiz

Benoem het lijdend voorwerp:

Tot ontzetting van de toeschouwers schoot de voetballer de bal in het eigen doel.
A
Tot ontzetting van de toeschouwers
B
schoot
C
de voetballer
D
de bal

Slide 20 - Quiz

Verschil ow en lv
Je stelt dezelfde vraag: wie/wat

  • Onderwerp: wie/wat + pv?
  • Lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + ow?

Slide 21 - Slide

Onderwerp
Lijdend voorwerp
Hij zag negen zilverkleurige halvemaanvormige objecten.
Zo'n 700 gevallen kon de dienst niet verklaren.
Veel kranten publiceerden vervolgens artikelen over ufo's.
Hij
negen zilverkleurige halvemaanvormige objecten
Zo'n 700 gevallen
de dienst
Veel kranten
artikelen over ufo's

Slide 22 - Drag question

Verschil ow en lv
  • Hij zag negen zilverkleurige halvemaanvormige objecten.
  • Zo'n 700 gevallen kon de dienst niet verklaren.
  • Veel kranten publiceerden vervolgens artikelen over ufo's.

Onderwerp en persoonsvorm staan vrijwel altijd naast elkaar!

Slide 23 - Slide

Aan de slag
Maak de opdrachten bij taalverzorging grammatica:

Opdracht 1 t// 4
timer
20:00

Slide 24 - Slide

woordenschat besproken
Je leert hoe je het lijdend voorwerp in een zin vindt
theorie lijdend voorwerp
controle vragen
Maak bij hoofdstuk 4 grammatica opdracht 1/4
Hoe ging het?
Doel behaald? 

Slide 25 - Slide