vmbo 2 kapitel 14 les 1

1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Kapitel 7 Hier bin ich zu Hause week 48

Slide 2 - Slide

Toetsen in periode 2

PO     Lesen                        week 5
Luistertoets SO                week 5
Leestoets PW                    week 7
proefwerk Kapitel 7 en 8     week 10-11

Slide 3 - Slide

Was machen wir heute?
- Wir fangen an mit Kapitel 7
-  Hören
- Ein Traumhaus suchen
- Wörterliste A
- Lesen


Slide 4 - Slide

Hören
Der Titel des Liedes ist 
Haus am See 
Welche Wörter, glaubst du, passen in den Liedtext?
Namen, Straße, Geschwister, Freizeit
Regen, Ferien, blau, Geld, bekannt, weg, Wagen, Welt. 

Slide 5 - Slide

Hören
Höre dir das Lied Aus am See von Peter Fox an.  Beantworte die Fragen auf Niederländisch 
Arbeitsbuch Seite 48 
Aufgabe 1

Slide 6 - Slide

Wörterliste A
Höre die Wörterliste an und lies mit!! 

Slide 7 - Slide

Hören aufgabe 3
Je hoort een interview met Nele en Leo
Leben auf einem Hausboot
Kruis aan richtig oder falsch
Aufgabe 3 Seite 49

Slide 8 - Slide

Mein Traumhaus
Wie sieht dein Traumhaus aus?
zoek op internet naar je droomhuis, kopieer deze naar een googledocument, Schrijf nu om het beeld heen alles wat je ziet in het Duits op. Gebruik hiervoor je woordenlijsten op Seite 74 en 75
Klaar? Oortjes in en opdracht 3 maken in je boek Seite 49

Slide 9 - Slide

Lesen Aufgabe 5
Hilfe mein Zimmer muss aufgeräumt werden
Vraag 1. Waarom moet je bij het opruimen muziek maken?
Lees alinea 1 t/m 3
ablenken - afleiden
ich lenke ab
ik leid af


Slide 10 - Slide

Üben mit Lesen
Je krijgt de tekst In den Winterferien, lees de tekst door, 
dan lees je de vragen erbij door en zoek je de antwoorden in de Text. Je mag er een woordenboek bij gebruiken. 

Slide 11 - Slide

Was wisst ihr noch über: de 1e en 4e naamval

Slide 12 - Mind map

Naamvallen
        Naamvallen worden gebruikt om zinsdelen aan te geven.

VB: Ik ken de leraar.
De verschillende kleuren geven de zinsdelen aan. 

Slide 13 - Slide

Naamvallen
De 1e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het onderwerp van de zin is. 
De 4e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het lijdend voorwerp van de zin is.

1e
der Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
4e
den Mann
das Auto
die Frau
die Kinder

Slide 14 - Slide

Naamvallen
De 1e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het onderwerp van de zin is. 
        Gezegde + wie / wat + gezegde = ow
De 4e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het lijdend voorwerp van de zin is.
       Gezegde + ow + wie / wat + gezegde + ow


Slide 15 - Slide

Stappenplan naamvallen
        1. Vertaal de zin in NL om het onderwerp en lijdend voorwerp te vinden. 
        2. Is het zelfstandig naamwoord in dat zinsdeel M, V, O of MV?
       3. Kies dan het juiste lidwoord (= naamval).





Slide 16 - Slide

1e
der Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
4e
den Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
Hieronder zie je de der-groep
Dit leer je uit je hoofd.

Slide 17 - Slide

1e
ein Mann
ein Auto
eine Frau
keine Kinder
4e
einen Mann
ein Auto
eine Frau
keine Kinder
Hieronder zie je de ein-groep (Aufgabe 6.3) en bezittelijke voornaamwoorden (Kap. 3)
Dit leer je ook uit je hoofd.
1e
dein Mann
dein Auto
deine Frau
deine Kinder
4e
deinen Mann
dein Auto
deine Frau
deine Kinder

Slide 18 - Slide

Die Fotos sind neu.
Welk zinsdeel is die Fotos?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Ich kaufe die Fotos.
Welk zinsdeel is die Fotos?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste lidwoord aan:
Buch (o) in de 1e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 21 - Quiz

Vul het juiste lidwoord aan:
Frau in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 22 - Quiz

Vul het juiste lidwoord aan:
Mann in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 23 - Quiz

Und jetzt üben!
Ontleed de volgende Duitse zinnen. 
Typ het volgende uit:
1. Gezegde (gz)
2. Onderwerp (ow) ook wel 1e naamval
3. Lijdend voorwerp (lv) ook wel 4e naamval
4. Vul als laatste de goede naamval in.

Slide 24 - Slide

Und jetzt üben!
Voorbeeld 
(de) ........ Bruder liest das Buch
gz = liest  ow = Bruder lv = Buch  dus der Bruder
1. Gezegde (gz) alle ww in de zin
2. Onderwerp (ow) = 1e naamval (vraag wie of wat + gz)
3. Lijdend voorwerp (lv) = 4e naamval (vraag wie of wat + gz+ow)
4. Vul als laatste de goede naamval in. 

Slide 25 - Slide

Ich kaufe kein... T-Shirt (o).

Slide 26 - Open question

Ein... Pullover (m) will ich auch haben.

Slide 27 - Open question

Die Schülerin schreibt ..... Brief (m)

Slide 28 - Open question

Das Kind macht ...... Hausaufgaben (mv)

Slide 29 - Open question

1. Ik kan een zin in het Duits ontleden.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben

Slide 30 - Quiz

2. Ik kan de 1e en 4e naamval invullen in een zinsdeel.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben

Slide 31 - Quiz

3. Ik kan uitleggen waarom ik de 1e of 4e naamval moet gebruiken.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben

Slide 32 - Quiz

Hausaufgaben woche 49
machen: 
- Aufgabe 3 + Lesetext In den Winterferien
lernen:
Wörterliste A 

Slide 33 - Slide