Leren voor de toets

Leren voor de toets T2b
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leren voor de toets T2b

Slide 1 - Slide

Let op!
Dit is geen vervanging van de theorie in je boek 
of de gemaakte oefeningen.
Het is een extra hulpmiddel.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen zinsontleden
  • Benoemen volgens de vaste volgorde: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp (paragraaf 1.7, boek A). 
  • Benoemen van werkwoordelijk gezegde met wederkerend werkwoord en herhaling van de overige stukjes die bij het werkwoordelijk gezegde horen (1.7, boek A).
  • Benoemen van het meewerkend voorwerp (3.7, boek A).
  • Benoemen van de bijwoordelijke bepaling (5.7, boek B).

Slide 3 - Slide

Vaste volgorde
1. Onderstreep de pv => tijdproef
2. Zet zinsdeelstrepen => zinsdeelproef
3. Benoem wg
4. Benoem o: wie/wat + gezegde?
5. Benoem lv: wie/wat + gezegde + onderwerp?
6. Benoem mv: aan/voor wie/wat + gezegde + o + lv?
7. Benoem bwb: zinsdelen die overblijven (prullenbak)

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
pagina 52

Slide 5 - Slide

Wederkerend werkwoord: ook wg
Ik herinner me de wedstrijd nog goed.      wg: herinner me
Jij wast je altijd voor de wedstrijd.             wg: wast je
Hij/zij/u verbaast zich over het weer.         wg: verbaast zich

Wij herinneren ons de wedstrijd goed.      wg: herinneren ons
Jullie wassen je altijd voor de wedstrijd    wg: wassen je
Zij verbazen zich over het weer.               wg: verbazen zich

Slide 6 - Slide

Voorbeeldzin
Een voorbeeld zin in stapjes van ontleden 
volgens de vaste volgorde.

Slide 7 - Slide

Stap 1: zoek de pv
Na haar beurt zou  Sterre de boog aan Boyan geven.

Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm (pv).

Slide 8 - Slide

Stap 2: zet zinsdeelstrepen
Na haar beurt zou  Sterre de boog aan Boyan geven.

Zet strepen om de pv.
Alles voor de pv is 1 zinsdeel.
Welke delen horen bij elkaar?
Alles wat voor de pv kan staan, is 1 zinsdeel. (zinsdeelproef)

Slide 9 - Slide

Stap 3: zoek het gezegde
Na haar beurt | zou (pv) | Sterre | de boog  | aan Boyan | geven.

Het werkwoordelijk gezegde (wg) zijn alle werkwoorden in de zin (dus ook de pv). Daarbij horen ook aan het, te, wederkerend voornaamwoord en scheidbare werkwoorden.

Bijvoorbeeld: was aan het vissen, stond te vissen, waste zich, belde op.

Slide 10 - Slide

Stap 4: zoek het onderwerp
Na haar beurt | zou (pv, wg) | Sterre | de boog | aan Boyan | geven (wg).

Wie/wat + gezegde? Antwoord hierop is het onderwerp (o).

Slide 11 - Slide

Stap 5: zoek het lijdend voorwerp
Na haar beurt | zou (pv, wg) | Sterre (o) | de boog  | aan Boyan  | geven (wg).

Wie/wat + wg + o? Antwoord hierop is het lijdend voorwerp.

Slide 12 - Slide

Stap 6: zoek het meewerkend voorwerp
Na haar beurt | zou (pv, wg) | Sterre (o) | de boog (lv) | aan Boyan  | geven (wg).

Aan/voor wie/wat + gezegde + o + lv? Antwoord hierop is het meewerkend voorwerp.
Let op! Aan/voor moet je ook weg kunnen laten.

Slide 13 - Slide

Stap 7: benoem overige zinsdelen
Na haar beurt | zou (pv, wg) | Sterre (o) | de boog (lv) | aan Boyan (mv) | geven (wg).

De zinsdelen die overblijven zijn bijwoordelijke bepalingen. Die zinsdelen geven antwoord op vragen als waardoor, wanneer, hoe vaak, waarmee, waar, waarheen?

Slide 14 - Slide

Tips
  • Een o en lv beginnen nooit met een voorzetsel. 
  • Als je een stukje van de zin moet benoemen, doe dan wel alle stappen van het ontleden. Je mag gewoon op de toets schrijven.
  • Een zin hoeft geen lv of mv of bwb te hebben.
  • Er kunnen meerdere bwb's in een zin zitten.
kast / kooi / vakantie woorden
bijvoorbeeld: op, in, achter, tijdens, voor, van, ...

Slide 15 - Slide

Leerdoelen werkwoordspelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd (paragraaf 1.8, boek A)
Persoonsvorm verleden tijd (2.8, boek A)
Voltooid en tegenwoordig deelwoord (3.8, boek A)
Voltooid en tegenwoordig deelwoord bijvoeglijk (4.8, boek B)
Engelse werkwoorden (5.8, boek B)

Slide 16 - Slide

Uitleg persoonsvorm tt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat zijn de regels bij tegenwoordige tijd?

  • Ik erbij, jij erachter => ik-vorm              ik fiets, loop jij
  • Rest enkelvoud => ik-vorm + t             jij wordt, hij bakt
  • Meervoud => hele werkwoord             wij / jullie / zij lopen

Vul 'lopen' in.  Dan hoor je het of er een t bij moet.

Slide 17 - Slide

Uitleg persoonsvorm vt p.122
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat is een sterk en zwak werkwoord?
  3. Wat zijn de regels bij verleden tijd?

Sterke werkwoorden: schrijf zoals je het hoort
ik loop, ik liep; ik lees, ik las; ik help, ik hielp
sterk werkwoord: verandert van klank: loop / liep
zwak werkwoord: verandert niet van klankt: fiets/fietste

Slide 18 - Slide

Uitleg persoonsvorm vt
Wat zijn de regels bij verleden tijd zwakke werkwoorden?

  1. Kijk naar de STAM van het werkwoord              fietsen
  2. 't kofschip X ja? => ik-vorm + te / ten                fietste
  3. 't kofschip X nee? => ik-vorm + de / den           rennen
                                                                                 rende

Slide 19 - Slide

PV en O = getrouwd
Onderwerp enkelvoud? Dan persoonsvorm ook.
Onderwerp meervoud? Dan persoonsvorm ook.

Slide 20 - Slide

Voltooid deelwoord (p. 185)
Staat altijd een vorm bij van: hebben, zijn of worden.
Begint vaak met ge-.

Let op! Werkwoorden die beginnen met: ge-, be-, ver-, ont-, er- of her- krijgen GEEN ge- bij het voltooid deelwoord.

gebeuren, beïnvloeden, vertellen, ontwikkelen, ervaren, herinneren

Slide 21 - Slide

Voltooid deelwoord (p. 185)
  • Schrijf het zoals je hoort: gekocht, geslapen, gegaan.
  • Maak het langer om te horen hoe je het schrijft.
  • Gebruik anders 't Kofschip-X/ taxi kofschip

Reizen => ik-vorm: reis, stam Z, dus gereisd
Ontwikkelen => ik-vorm: ontwikkel, stam l, dus ontwikkeld

Slide 22 - Slide

Tegenwoordig deelwoord (p 186)
Deze gebruik je om aan te geven dat je iets doet, 
terwijl je ook iets anders doet


Schrijven: hele werkwoord + d.

Slide 23 - Slide

Tegenwoordig deelwoord (p 186)
Deze gebruik je om aan te geven dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet. Schrijven: hele werkwoord + d.
  • Terwijl ze lachte, liep ze het lokaal binnen.
  • Lachend liep ze het lokaal binnen.
  • Terwijl ze huilden, sloten ze elkaar in de armen.
  • De vriendinnen sloten elkaar huilend in de armen.

Slide 24 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt vd
Het vd staat voor een zelfstandig naamwoord.
Maak van het werkwoord een voltooid deelwoord.
Schrijf het zo kort mogelijk.

De ........ tas (VD: kopen)
De gekochte tas (met een -e, => rode tas

Slide 25 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt td
Het td staat voor een zelfstandig naamwoord.
Maak van het werkwoord een tegenwoordig deelwoord.
Schrijf het zo kort mogelijk.

De ........ tak (TD: wandelen)
De wandelende tak (met een -e, => bruine tak)

Slide 26 - Slide

Engelse werkwoorden
paragraaf 5.8

Slide 27 - Slide

Zelfde regels aanhouden
persoonsvorm tegenwoordige tijd (ott) Een -t als ...
veranderen                                 downloaden
ik verander                                  ik download
jij verandert / verander jij             jij downloadt/ download jij
hij/ zij / het verandert                   hij downloadt
wij veranderen                             wij downloaden

Slide 28 - Slide

Zelfde regels aanhouden
persoonsvorm verleden tijd (ovt) -te(n) of -de(n) als...
veranderen                                 downloaden
ik / jij / hij veranderde                   ik downloadde
wij veranderden                            wij downloadden

ik / jij / hij fietste                            ik faxte
wij fietsten                                    wij faxten

Slide 29 - Slide

Zelfde regels aanhouden
Voltooid deelwoord -t of -d als...
veranderen                                 downloaden
ik / jij / hij veranderde                   ik downloadde
ik ben veranderd                          ik heb gedownload

ik / jij / hij fietste                            ik faxte
wij hebben gefiets                      wij hebben gefaxt

Slide 30 - Slide

Ietsje anders
Persoonsvorm tegenwoordige tijd. Een -t als...
veranderen                                 saven
ik verander                                  ik save
jij / hij verandert                           jij / hij savet
     
ik / jij / hij veranderde                   ik savede
wij zijn veranderd                         wij hebben gesaved
pv verleden tijd -te(n) of -de(n) / voltooid deelwoord - t of -d

Slide 31 - Slide

Ietsje anders
Persoonsvorm tegenwoordige tijd. Een -t als...
veranderen                                paintballen
ik verander                                  ik paintball
jij / hij verandert                           jij / hij paintballt
     
ik / jij / hij veranderde                   ik paintballde
wij zijn veranderd                         wij hebben gepaintballd
pv verleden tijd -te(n) of -de(n) / voltooid deelwoord - t of -d

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide