BSR 7/5 2Aha Grammatica WS 4

Bestudeer de theorie op blz. 212.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 
5.4 in je (online) boek. 
Havo 5.4 Aanwijzend en
vragend voornaamwoord 
Vwo 5.4: Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin zowel een vragend als een aanwijzend voornaamwoord voorkomt.
Vwo: Maak een zin met een wederkerend voornaamwoord en een zin met een werderkerig voornaamwoord.
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bestudeer de theorie op blz. 212.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 
5.4 in je (online) boek. 
Havo 5.4 Aanwijzend en
vragend voornaamwoord 
Vwo 5.4: Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin zowel een vragend als een aanwijzend voornaamwoord voorkomt.
Vwo: Maak een zin met een wederkerend voornaamwoord en een zin met een werderkerig voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

  • Je kunt benoemen welke zinsdelen uit leerjaar 1 je nog lastig vindt.
  • Je kunt onderscheid maken tussen persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en vragende voornaamwoorden.
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Introductie grammatica woordsoorten.
2. Lesdoelen.
3. Planning komende tijd.
4. De basis herhalen (leerjaar 1).
5. §4: Aanwijzend en vragend voornaamwoord.
6. Aan het werk.
7. Afsluiten

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Vul hier je antwoord op de startvraag in.

Slide 5 - Open question

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 6 - Slide

§4: Voornaamwoorden
(persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, vragend)
blz. 212-213.

Slide 7 - Slide

Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:

  • Wij gaan een weekendje weg.
  • Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
  • Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.

Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord
geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.

  • Jullie tuin.
  • Mijn telefoon.
  • Jouw huis.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zag je dat onze hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar het vakje.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Zag
je
onze
mij
hond

Slide 11 - Drag question

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Deze seizoenkaart geeft ons toegang tot alle thuiswedstrijden van dit seizoen.'

Slide 12 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Hij
Zijn
Het
Hun
Mijn

Slide 13 - Drag question

Aanwijzend
Bekijk de zin:
Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.

In deze zin zijn Deze en dat aanwijzende voornaamwoorden. Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk.
Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
voornaamwoord

Slide 14 - Slide

Aanwijzend
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:
  • Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.


voornaamwoord

Slide 15 - Slide

Vragend
voornaamwoord
 Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.

Er zijn vier vragende voornaamwoorden:

  • Wie gaat er mee naar de film?
  • Melvin vroeg wat het huiswerk is.
  • Wat voor (een) auto heb je gekocht?
  • Welke film heb je uitgekozen?

Slide 16 - Slide

Vragend
voornaamwoord
Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze verwijzen naar een eerder genoemd woord.

  • De tante naar wie Nicky is vernoemd, woont een dorp verderop. 
  • Volgens mij zie jij iets wat er niet iets. 

Slide 17 - Slide

*Die* speler scoorde in zijn eerste doelpunt van het seizoen.
A
persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
B
bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
C
aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
D
vragend voornaamwoord (vr. vnw)

Slide 18 - Quiz

*Wat* heb jij in de meivakantie gedaan?
A
persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
B
bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
C
aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
D
vragend voornaamwoord (vr. vnw)

Slide 19 - Quiz

*Wij* doen tegenwoordig waar we zin in hebben.
A
persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
B
bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
C
aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
D
vragend voornaamwoord (vr. vnw)

Slide 20 - Quiz

Weet jij waar *mijn* oplader is?
A
persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
B
bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
C
aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
D
vragend voornaamwoord (vr. vnw)

Slide 21 - Quiz

wederkerig voornaamwoord
Bekijk de volgende zin:
Julie en Isra beschuldigen elkaar ervan dat ze zich bij het groepswerk te weinig inzetten.
In een wederkerig of een wederkerend voornaamwoord zie je het onderwerp ‘wederkeren’ (terugkomen).
In de voorbeeldzin is elkaar een wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw).
Het Nederlands heeft er maar één: elkaar. Soms wordt het geschreven als mekaar of elkander.

Slide 22 - Slide

wederkerend voornaamwoord
Bekijk de volgende zin:
Julie en Isra beschuldigen elkaar ervan dat ze zich bij het groepswerk te weinig inzetten.
In een wederkerig of een wederkerend voornaamwoord zie je het onderwerp ‘wederkeren’ (terugkomen).
In de voorbeeldzin is zich een wederkerend voornaamwoord (wed.vnw). Het komt voor bij wederkerende werkwoorden: zich schamen, zich voornemen. 

Slide 23 - Slide

Er zijn twee soorten wederkerende werkwoorden:

  • verplicht wederkerende werkwoorden
    (deze zijn altijd wederkerend)

  • toevallig wederkerende werkwoorden
    (deze zijn soms wederkerend)

Slide 24 - Slide

  • Het woord zich is altijd wederkerend voornaamwoord, maar me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn. De woorden je en ons kunnen daarnaast nog bezittelijk voornaamwoord zijn.

    Zo stel je de woordsoort vast: Vervang het woord me, je of ons door hij, hem, zijn of zich. Als je het woord kunt vervangen:
  • door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
  • door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord;
  • door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Oefenen
Wat?
Cursus 5.4 
Havo: Maak opdracht 1 t/m 5 (blz. 212-213).
Vwo: Maak opdracht 1 t/m 4 op blz. 212-213).
* Keuze: echte boek of online boek!
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's, oogje, theorie in de LessonUp.
Tijd
Timer.
Klaar?
Maak de opdrachten van paragraaf 5.2 af in je online boek of oefen alvast voor de leestoets.
timer
20:00

Slide 27 - Slide

  • Je kunt benoemen welke zinsdelen uit leerjaar 1 je nog lastig vindt.
  • Je kunt onderscheid maken tussen persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en vragende voornaamwoorden.
Lesdoelen

Slide 28 - Slide

Noteer de onderstreepte woorden en benoem de woordsoorten. 
Kies uit: ww, lw, bn, zn, vz, vw, pers. vnw, bez. vnw, vr. vnw.

  1. Hardloopwedstrijden zijn buitengewone evenementen. 
  2. Je loopt hetzelfde parcours als de snelste mannen en vrouwen. 
  3. Het publiek juicht je net zo hartstochtelijk toe
  4. Of zelfs fanatieker, als toeschouwers zien dat je het moeilijk hebt
  5. Wanneer heb jij voor het laatst hardgelopen?
Checkopdracht
timer
5:00

Slide 29 - Slide

Welke voornaamwoorden waren makkelijk te benoemen en te herkennen?

Slide 30 - Mind map

Welke voornaamwoorden vond je lastig
te benoemen?

Slide 31 - Mind map

Sleep de woorden naar het juiste vakje.
aanwijzend voornaamwoord
persoonlijk 
voornaamwoord
Bezittelijk 
voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
Heeft
zij
die
posters
gezien
die
in
mijn
kamer
hangen?

Slide 32 - Drag question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
persoonlijk 
voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 33 - Drag question

Maak een zin waarin een persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en vragend voornaamwoord voorkomt.

Slide 34 - Open question