2.4 Leren budgetteren

Hoofdstuk 2
4TL
Paragraaf 4 - Leren budgetteren!
2.4 Budgetteren moet je leren
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2
4TL
Paragraaf 4 - Leren budgetteren!
2.4 Budgetteren moet je leren

Slide 1 - Slide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Waarom moet je budgetteren?
  • Welke soorten inkomen?
  • Welke soorten uitgaven?
  • Rekenen met periodes!!
  • Bespreken rekenwerk par 3 - en daar beginnen we mee!
  • opgaven 24, 25 en 29 bespreken met buurman/vrouw

Slide 2 - Slide

Huiswerk check
opgaven 24, 25 en 29 bespreken met buurman/vrouw

Slide 3 - Slide

Welke soorten inkomens kun je onderscheiden?
A
Inkomen uit werk, overdracht en overheid
B
Inkomen uit arbeid, zakgeld en uitkering
C
Inkomen uit arbeid, rente en overdracht
D
Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht

Slide 4 - Quiz

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 5 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 6 - Drag question

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren
D
begroten

Slide 7 - Quiz

Jeroen krijgt €20 zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?
A
€80,-
B
€1.036,33
C
€1.040,-
D
€86,67

Slide 8 - Quiz

Budgetteren
Budgetteren = het maken van een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven

Waarom zou je dat doen?
Je hebt overzicht van je inkomsten en uitgaven en kunt daarom betere keuzes maken, waar jij je geld aan uit wilt geven.


Slide 9 - Slide

0

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Begroting
Een tekort = Je hebt meer uitgaven dan inkomsten
  • Je moet bezuinigen op je uitgaven
  • Je moet zorgen dat je meer inkomsten krijgt.

Een overschot = Je hebt meer inkomsten dan uitgaven
  • Je kunt dit geld het best sparen om tegenvallers op te vangen.


Slide 12 - Slide

Reserveren / sparen
Je moet geld reserveren/sparen om onverwachte (incidentele) uitgaven te kunnen doen.

Formule:
(toekomstige aanschafwaarde - restwaarde) : aantal maanden


Slide 13 - Slide

Jan wil over 3 jaar een nieuwe wasmachine. Deze wasmachine kost hem dan €1250,- Zijn oude levert dan nog €170,- op. Hoeveel moet Jan per maand reserveren?

Slide 14 - Open question

Uitleg
Stappen:
  1. Hoeveel maanden is 3 jaar = 36 maanden
  2. 1250 – 170 = €1080,- moet je nog sparen/ reserveren.
  3. 1080 : 36 = €30,- per maand reserveren.

Slide 15 - Slide

Aantal dagen/weken/maanden?

  • Week       = 7 dagen
  • Jaar          = 4 kwartalen, 12 maanden, 52 weken of 365 dagen
  • Kwartaal = 3 Maanden of 13 weken

Slide 16 - Slide

Week-Maand-Jaar-Kwartaal

Slide 17 - Slide

Jan verdient €45 per week.
1. Hoeveel is dat per maand?
2. Hoeveel is dat per kwartaal?
3. Hoeveel is dat per jaar?

Slide 18 - Open question

Deze paragraaf kort samengevat
in een filmpje....

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Welke vragen uit paragraaf 3 moeten we nog bespreken?

Slide 21 - Open question

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 22 - Open question

Huiswerk
maken opdrachten van 2.4 ( 30 t/m 40, pag 54 t/m 57) 

Slide 23 - Slide