Week 1. Bloedcellen en bloedplasma

Anatomie
Bloed
vrijdag 21 juni 2024
61655LO 23VPVZ
1 / 25
next
Slide 1: Slide
AnatomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Anatomie
Bloed
vrijdag 21 juni 2024
61655LO 23VPVZ

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

Bloed wordt gemaakt in het binnenste van de grote botten, door het beenmerg. De bloedcellen worden gemaakt door stamcellen. Deze zorgen voor de productie van rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. In het beenmerg bevinden zich onrijpe, jonge bloedcellen. Wanneer de bloedcellen rijp genoeg zijn, worden ze uitgestoten uit het beenmerg en aan het bloed afgegeven.
Een gemiddeld persoon van 70 kg heeft ongeveer 5 liter bloed in zijn lichaam. Dit bestaat uit meerdere bestanddelen:
Bloedplasma
Water (91%)
Opgeloste stoffen zoals: elektrolyten (ionen van natrium, kalium, chloor calcium etc), eiwitten (slollingseiwit, antistoffen, enzymen), overige stoffen, zoals vetten (cholesterol), afbraakproducten (ureum), glucose, hormonen, opgeloste gassen en meer.
Bloedcellen
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes.

Wat weet je allemaal al van bloed?

Slide 6 - Mind map

Welke cellen heeft het bloed, waarom hebben we bloed, hoe kun je zien als iemand te weinig bloed heeft
Hoeveel liter bloed heeft een volwassen mens ongeveer?
A
3
B
5
C
7
D
9

Slide 7 - Quiz

Gem 5 liter
Welke stoffen zitten er in bloedplasma?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen bloedplasma en serum?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

Het plasma vormt ongeveer 55% van het volume van het bloed. Plasma is de vloeistof die overblijft nadat alle bloedcellen en –plaatjes uit het bloed zijn gehaald.
Het bloedplasma bestaat uit:
Water (90%) komt via darmkanaal in het bloed. De uitscheiding gebeurd op meerdere manieren, zoals via de nieren en urine, transpireren, ademhaling en ontlasting. Water is vooral een oplosmiddel voor verschillende stoffen.
Zouten. Deze zitten opgelost in het plasma (Kalium, natrium, chloor, calcium, magnesium, waterstofcarbonaat) De samenstelling van zouten is belangrijk.
Ze vormen samen de osmotische waarde van het bloed. Deze waarde is belangrijk voor de uitwisseling van stoffen met organen.
Ze bepalen het bloedvolume. Door extra zout in het bloed wordt water aangetrokken en neemt het volume toe.
Ze bepalen de zuurgraad (pH) van het bloed, deze moet stabiel zijn zodat de eiwitten hun werk kunnen doen.
Plasma-eiwitten:
Zorgen voor de osmotische druk,
ze bufferen zuren en basen (regelen zuurgraad) en binden verschillende elektrolyten en afvalstoffen,
daarnaast zorgen ze voor een deel van de stroperigheid van het bloed.
Ze zijn een buffer voor energie. Bij ernstige ondervoeding worden ze omgezet in glucose
Plasma eiwitten met specifieke functie
Albumine, vooral van belang voor osmotische waarde
Globuline: zijn in verschillende soorten aanwezig, ze zijn belangrijk bij de afweer
Stollingsfactoren: bij het stollen van het bloed ontstaan eiwitdraden, deze dichten de wond af. Hiervoor moeten meer dan 10 stollingsfactoren geactiveerd worden, Dit verloopt in fases, waarbij de ene fase de andere fase activeert. Uiteindelijk ontstaat fibrine, dit eiwit vormt de draden. Bloed waar deze stollingsfactoren uit zijn gehaald stolt niet en wordt serum genoemd. Dit wordt bijvoorbeeld gebruikt bij bloedtransfusie.
Bloedgassen: het bloed vervoert 3 gassen:
Zuurstof: een deel van de zuurstof lost op in het bloedplasma en wordt ze vervoert naar de organen
Koolstofdioxide: dit lost heel goed op in plasma en wordt zo vervoert naar de longen
Stikstof: ingeademde lucht bestaat voor 80% uit stikstof. Bij de inademing komt dit in het bloed. Het lichaam doet er niets mee en bij het uitademen verlaat het het lichaam weer.
Tijdelijk aanwezige stoffen. Dit zijn bijvoorbeeld voedingsstoffen, zoals glucose, vetzuren en aminozuren, maar ook hormonen en vitaminen zitten on het bloed, de hoeveelheid wisselt in de loop van de dag.

Slide 11 - Slide

Colloïd betekent eiwit. Osmotisch komt van het woord osmose. Osmose van het bloed betekent dat er water door de bloedvatwand heen kan bewegen. Hierdoor kan water het vat in en uit. Omdat albumine niet uit het bloedvat kan, zorgt het voor een drukverschil tussen het bloedvat en de omliggende cellen. Het heeft een aanzuigende werking. Als er meer albumine in het bloedvat zit dan in de cellen, worden water en voedingsstoffen het bloedvat ingetrokken. Als er meer albumine in de cellen zit dan in het bloedvat, gaan water en voedingsstoffen juist het bloedvat uit.

Slide 12 - Slide

Stollingseiwitten helpen bij de bloedstolling. Het belangrijkste stollingseiwit is fibrinogeen. Fibrinogeen wordt gemaakt in de lever. Bij een bloeding wordt fibrinogeen omgezet in fibrine. Fibrine vormt draden op de plaats waar de bloedvatwand is beschadigd. De bloedplaatjes klonteren daar samen en de fibrinedraden houden deze bloedplaatjes op hun plek. Zo vormt zich een stevige bloedprop om het gat in de bloedvatwand te dichten.

Wat zou de meest voorkomende bloedcel zijn?
A
Rode bloedcel
B
Witte bloedcel
C
Bloedplaatje

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de belangrijkste taak van de rode bloedcellen?
A
Vervoer van zuurstof
B
Bestrijdt infecties
C
Bloedstolling

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

Rode bloedcellen.
Ongeveer 99% van alle bloedcellen bestaan uit de rode bloedcellen. In 1 druppel bloed zitten ongeveer 260 miljoen rode bloedcellen.
Rode bloedcellen zijn een soort platte ronde schijfjes, met aan de onder en bovenkant een deukje. De cel is gevuld met hemoglobine (Hb), dit is een eiwit wet een ijzeratoom. Dit ijzeratoom zorgt voor de rode kleur. In een omgeving met zuurstof hecht hemoglobine zich makkelijk aan de zuurstof. In een omgeving met weinig zuurstof laat hemoglobine de zuurstof ook makkelijk weer los.
De rode bloed cel heeft geen celkern (meer) en kan daarom niet lang leven. Na ongeveer 120 dagen sterven ze af. Het lichaam maakt daarom continu nieuwe rode bloedcellen aan. Dit gebeurt in het rode beenmerg.
 De afbraak van de rode bloedcel gebeurd in de lever. Hier komt het ijzer weer vrij en wordt hergebruikt bij de aanmaak van de nieuwe cellen. Hierbij komt een giftige afvalstof vrij (bilirubine), dit komt vrij in de darmen en verlaat met de ontlasting het lichaam

Slide 16 - Slide

Het rode beenmerg maakt de rode bloedcellen. IJzer, vitamine B12 en foliumzuur zijn nodig om erytrocyten aan te maken. 

Bij de afbraak van rode bloedcellen komt ijzer vrij. Dit ijzer wordt opgeslagen in de lever, milt en het beenmerg. Deze ijzervoorraad is voor de aanmaak van nieuwe rode bloedcellen. Naast ijzer komt ook bilirubine vrij. De lever moet via de gal bilirubine uitscheiden. Als dat niet lukt, worden je huid en oogwit geel (geelzucht).

Wat is de belangrijkste taak van de witte bloedcellen?
A
Vervoer van zuurstof
B
Bestrijdt infecties
C
Bloedstolling

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wat is de belangrijkste taak van de bloedplaatjes?
A
Vervoer van zuurstof
B
Bestrijdt infecties
C
Bloedstolling

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

Wanneer er een bloeding is, volgen de voglende stappen elkaar op:
1. plaatselijke bloedvatvernauwing: Er gaan pijnprikkels naar de hersenen. deze sturen signalen naar de gladde spieren ind e wand van het bleodvat bij de wond en zorgen dat er een vernauwing ontstaat. Hierdoor stroomt er minder tot geen bloed meer naar de haarvaten.
2. propvorming: bloedplaatsjes blijven hangen in de beschadeging, ze plakken aan elkaar vast, zo ontstaat een prop die de opening provisorisch afsluit.
3. bloedstolling: hierna ontstaat een kettingreactie, die ervoor zorgt dat het bloed gaat stollen en uiteindelijk de opening blijvend afgesloten wordt.
* de prop bloedplaatsejs scheurt open en daarbij komt troboplastinogeen vrij.
* dit enzym zet 1 van de stollingsfactoren aan en zo ontstaat steeds nieuwe stofjes 
* uiteindelijk ontstaat fibrine, het taaie draadvormige eiwit. Deze maken een korstje op de wond. Door uitdroging van de fibrine draden met de buitenlucht, krimpen deze draden en worden de wondranden naar elkaar getrokken.
4. hierna begint het weefselherstel. Histamine heeft hier een belangrijke rol in. Dit wordt gemaakt door kapotte cellen. Als de wond goed gedicht is met een korst zorgt histamine ervoor dat de bloedtoevoer weer toeneemt (verwijding van vaten). Zuurstof en voedingsstoffen zorgen voor herstel van de wond.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Video

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions