Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
21-09-2021
Werkwoordspelling

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
21-09-2021
Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Inhoudsopgave
- Hoe vind je de persoonsvorm en wat is het
- De vormen van een werkwoord
- De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
- 't x Kofschip
- Deelwoorden
- Spelling van Engelse werkwoorden

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Open question

Hoe vind je de persoonsvorm?
- Zin vragend maken
- Zin in andere tijd zetten
- Zin naar enkelvoud of meervoud zetten

De persoonsvorm geeft in een zin de tegenwoordige of verleden tijd aan én of het enkelvoud of meervoud is. 
Bijvoorbeeld: hij vraagt/hij vroeg 
                             ik vraag/wij vragen

Slide 4 - Slide

Vormen van het werkwoord
- De persoonsvorm 
- Het voltooid deelwoord:  gefietst, gekocht (voltooid, is al gedaan)
- Het onvoltooid deelwoord: lopend, drinkend (onvoltooid, is nog bezig)
- Het infinitief: betalen (het hele werkwoord)

Slide 5 - Slide

Wat voor werkwoord is "vallen" in deze zin?

"Hij liet de laptop op de grond vallen."
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 6 - Quiz

Wat voor werkwoord is "gekocht" in deze zin?

"Ik heb vanochtend een broodje in de aula gekocht."
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Wat voor werkwoord is "is" in deze zin?

"Suus is ziek naar huis gegaan."
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 8 - Quiz

Piet is fietsend tegen een paal gereden
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 9 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Enkelvoud:    stam                                             ik loop, loop ik? loop jij?
Enkelvoud:    stam + t                                 jij/u loopt, hij/zij/het loopt
Meervoud:    hele werkwoord        wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 12 - Slide

- Haal -en van het hele ww
- Laatste letter in 't x Kofschip?
- Ja: stam + te(n)
- Nee: stam + de(n)

- Bij zwakke werkwoorden pak je de letter die in het hele                     werkwoord staat

Slide 13 - Slide

Hij heeft de muur ....... (Verven) (vt)
A
Geverft
B
Geverfdt
C
Geverfd
D
Geverven

Slide 14 - Quiz

Een wesp ....... (Prikken) Piet-Jan (tt)
A
Prik
B
Prikt
C
Prikdt
D
Prikte

Slide 15 - Quiz

Deelwoorden

Slide 16 - Slide

Voltooide deelwoorden
- Je gebruikt ook t' x kofschip
- Als het gebruikt wordt als bijv. naamwoord. Schrijf je het zo           kort mogelijk

Slide 17 - Slide

Onvoltooide deelwoorden
 - Eindigen altijd op -de

- De lopende man,
- De hoestende vrouw, 
- Het schreeuwende kind

Slide 18 - Slide

De man heeft de melk ...... (kopen)
A
Gekochd
B
Gekochdt
C
kopen
D
gekocht

Slide 19 - Quiz

Het meisje is over de stok...... (struikelen)
A
Gestruikeld
B
Gestruikelt
C
Gestruikeldt
D
Gestruikelen

Slide 20 - Quiz

Engelse werkwoorden

Slide 21 - Slide

Engelse werkwoorden
- Vervoeg je als nederlandse werkwoorden, maar:

- Als er een extra letter nodig is voor de uitspraak. Bijvoorbeeld:
- Racen - geract/ geracet - timen, timt, timet
- Ww die op een dubbele medeklinker eindigen, behouden als dat nodig is         voor de uitspraak de dubbele medeklinker:
- Baseballt - baseballde - gebaseballd
- Appen - appte - geappt (‘ep’).


Slide 22 - Slide

Het meisje heeft gister....... (Baseballen)
A
Gebasebalt
B
Gebaseballt
C
Gebasebald
D
Gebaseballd

Slide 23 - Quiz

Jij ...... (timen) de wedstrijd
A
Timt
B
Timet
C
Timd
D
Timed

Slide 24 - Quiz

Hij ........(faxen) jan gisteren die brief
A
Faxet
B
Faxte
C
Faxede
D
Faxde

Slide 25 - Quiz

Einde

Slide 26 - Slide