Herhaling hoofdstuk 5

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 3A

Vandaag...
- Oefentoets hoofdstuk 5

Huiswerk
Zie weekplanner
Leerdoelen:
- Ik heb de behandelde stof van hoofdstuk 5 weer helemaal scherp!



1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 3A

Vandaag...
- Oefentoets hoofdstuk 5

Huiswerk
Zie weekplanner
Leerdoelen:
- Ik heb de behandelde stof van hoofdstuk 5 weer helemaal scherp!



Slide 1 - Slide

De 'gezonde schoolkantine' is een goede zaak!
A
Eens
B
Oneens

Slide 2 - Quiz

Leerlingen kunnen zelf een goede keus maken in de voeding die zij kopen.
A
Eens
B
Oneens

Slide 3 - Quiz

De overheid moet bepalen wat er wel en niet te koop is in de supermarkt.
A
Eens
B
Oneens

Slide 4 - Quiz

De meeste mensen zijn zelf niet in staat om gezonde keuzes te maken.
A
Eens
B
Oneens

Slide 5 - Quiz

Afval op straat gooien is a-sociaal.
A
Eens
B
Oneens

Slide 6 - Quiz

Oefentoets hoofdstuk 5
Leestekst:

Patatverbod is onzinnig en betuttelend.


Slide 7 - Slide

Oefentoets hoofdstuk 5
Maak de oefentoets van hoofdstuk 5.

Je mag de theorie ernaast houden.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Lezen
- mening
- argument
- conclusie

Slide 10 - Slide

Feit

- Iets wat waar is
- Je kunt het controleren
- Je kunt het bewijzen

Slide 11 - Slide

Mening

- Iets wat iemand vindt over iets
- Je kunt het herkennen aan:
'ik vind', 'volgens mij'
- Je kan het ermee eens en oneens zijn
- Ook wel standpunt genoemd

Slide 12 - Slide

Argument

- De reden waarom iemand iets vindt
- Je kunt dit herkennen aan:
 'want', 'omdat', 'daarom', 'namelijk'

Slide 13 - Slide

Conclusie

- Aan het einde van een tekst kan de schrijver 
een conclusie geven
- Kort herhalen van mening en argument
- Je kunt het herkennen aan:
'dus', 'concluderend', 'dat betekent'

Slide 14 - Slide

Signaalwoord voor een standpunt
Signaalwoord voor een argument
Signaalwoord voor ander tekstverband
Toch
Dus
Volgens mij
Want
Immers
Zo
De auteur vindt...
Namelijk

Slide 15 - Drag question

'Volgens mij is het vieren van een doelpunt een overdreven, persoonlijk ritueel geworden.'

Deze zin is een voorbeeld van een...
A
feit
B
mening
C
argument
D
conclusie

Slide 16 - Quiz

'Kort gezegd komt het dus hier op neer: juichen moet, maar met mate, zoals vroeger. '
Deze zin is een voorbeeld van een conclusie.
waar
niet waar

Slide 17 - Poll

Feit, mening of argument?

Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 18 - Quiz

Feit, mening of argument?

Want je moet zoveel dingen tegelijk doen.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 19 - Quiz

Feit, mening of argument?

Eindhoven telt 220.000 inwoners.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 20 - Quiz

Woordenschat: ironie


- Ik kan overdrijving en ironie herkennen en begrijpen

Slide 21 - Slide

Wat staat er: overdrijving en ironie
Schrijvers proberen hun teksten vaak afwisselender te maken door taaltrucjes te gebruiken. Als je deze trucjes herkent, begrijp je een tekst beter.

Slide 22 - Slide

Lees je in deze zin ironie:
'Jippie! Vandaag les over ironie'
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Lees je in deze zin ironie:
Vandaag gaat de les over tekstsoorten
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

Lees je in deze zin ironie:
Handig van jou om geen sleutel mee te nemen.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Je kletst me de oren van het hoofd.
(Tegen een stille leerling)
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 26 - Quiz

Ik word echt doodmoe van die regen buiten.
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 27 - Quiz

Met die werkhouding ga je het zeker ver schoppen. (Tegen een persoon die niks uitvoert).
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 28 - Quiz

Taalverzorging
Verkleinwoorden
en
afkortingen

Slide 29 - Slide

Verkleinwoorden
-Verkleinwoorden: van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken, door er 
-je, -kje, -pje, -tje, of -etje erachter te zetten: 
hand - handje; woning - woninkje; pluim - pluimpje; broer - broertje; ring - ringetje.

-Let op: bij woorden die op één lange klinker eindigen, voeg je een klinker toe: 
pyama - pyamaatje; café - cafeetje, auto - autootje; paraplu - parapluutje; tosti - tostietje; baby - babytje. 

-Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad - blaadje.

Slide 30 - Slide

Afkortingen 
Afkortingen schrijf je op verschillende manieren: met hoofdletters en met kleine letters, met of zonder punten.

Zo schrijf je afkortingen:
-Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: 
BMW, VVD, GB, PSV, RTL, VN

- Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: 
a.u.b., m.a.w., z.o.z. 

- De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: 
vmbo, bh, cv, ov, pin, sms

Slide 31 - Slide

verkleinwoord van baby
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje

Slide 32 - Quiz

verkleinwoord van jongen
A
jongentje
B
jongetje
C
jongenkje

Slide 33 - Quiz

afkorting voor
in combinatie met
A
icm
B
i.c.m.
C
ICM

Slide 34 - Quiz

Geef het goede verkleinwoord van:
paraplu
A
paraplu'tje
B
parapluutje

Slide 35 - Quiz

Geef het goede verkleinwoord van:
Helm
A
Helmkje
B
Helmpje

Slide 36 - Quiz

Kies de juiste afkorting van:
Nederlandse Spoorwegen
A
N.S.
B
n.s.
C
NS
D
ns

Slide 37 - Quiz

Wat betekent z.g.a.n.?
A
zie goede assecoires nu
B
zo graag antwoorden nu
C
zo goed als nieuw
D
zeer goede artikelen nog

Slide 38 - Quiz

m.a.w
A
mooi als water
B
meten als weten.
C
met andere woorden

Slide 39 - Quiz

wat betekent de afkorting w.c.
A
watercohesie
B
watercloset
C
wederom clausule
D
warmcloset

Slide 40 - Quiz

Wat is de juiste afkorting?
zo spoedig mogelijk
A
ZSM
B
Z.S.M.
C
z.s.m.
D
zsm

Slide 41 - Quiz

En nu...
Maak de opdrachten van de volgende onderdelen helemaal af:

- Woordenschat H5
- Taalverzorging - afkortingen en verkleinwoorden H5

Morgen: leesboek meenemen!

Slide 42 - Slide