Die Steigerung

Die Steigerung
(Trappen van vergelijking) 

1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Die Steigerung
(Trappen van vergelijking) 

Slide 1 - Slide

Allgemein
Stellende trap (der Positiv):
       -> klein
Vergrotende trap (der Komparativ):
       -> kleiner
Overtreffende trap (der Superlativ): 
      -> am kleinsten (Let op! voor het bijvoeglijke naamwoord schrijf je bij deze vorm altijd "am")

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Schreib den Komparativ und den Superlativ auf von "schnell".

Slide 4 - Open question

Schreib den Komparativ und den Superlativ auf von "lieb".

Slide 5 - Open question

Schreib den Komparativ und den Superlativ auf von "schön".

Slide 6 - Open question

Die Ausnahmen
1. Bijvoegelijke naamwoorden die eindigen op een klinker (vb. neu), op -d of -t (vb. bekannt) of op een sis-klank (s, ß, z, sch vb. heiß), krijgen in de overtreffende trap een een extra e. 
heiß, heißer, am heißesten

2. De meeste éénletterige bijvoegelijke naamwoorden krijgen een umlaut in de vergrotende en overtreffende trap. Voorbeelden: 
alt - älter - am ältesten  



Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Was ist richtig?
kalt......
A
kälter - am kältsten
B
kalter - am kaltsten
C
kalter - am kaltesten
D
kälter - am kältesten

Slide 9 - Quiz

Was ist richtig?
frisch.....
A
frischer - am frischsten
B
frischer - am frischesten
C
frischer - frischten
D
frischer - frischesten

Slide 10 - Quiz

Was ist richtig?
warm.....
A
warmer - am warmsten
B
warmer - am warmesten
C
wärmer - am wärmsten
D
wärmer - am wärmesten

Slide 11 - Quiz

Was ist richtig?
neu.....
A
neuer - am neusten
B
neuer - am neuesten
C
neuer - neusten
D
neuer - am neusten

Slide 12 - Quiz

Unregelmäßige Adjektive
gern - lieber - am liebsten
gut - besser - am besten
nah - näher - am nächsten 
gros - größer - am größten 
hoch - höher - am höchsten
viel - mehr - am meisten

Slide 13 - Slide

Pass auf!
1. Hij is kleiner dan ik. - Er ist kleiner als ich.
2. Zij is net zo groot als ik. - Sie ist ebenso/genauso groß wie ich. 
3. Deze Auto is het duurst. - Dieses Auto ist am teuersten. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Schreib 5 Sätze mit den Steigerungen auf . Benutze alle Ausnahmen und auch mindestens eine unregelmäßige Form.
Vorbild: Meine Schwester ist größer als ich, aber mein Bruder ist am Größten.

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide