Klas 1D week 24

Lezen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lezen

Slide 1 - Slide

Weet je het nog? Tekstdoelen 1
tekstdoel
de schrijver wil
voorbeelden
informeren
de lezen informatie geven
- nieuwsbericht
- tekst uit een schoolboek

amuseren
de lezer vermaken
- leesboek
- stripverhaal

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Tekstdoelen 2
tekstdoel
de schrijver wil
voorbeelden
overtuigen
dat de lezer het met hem eens is
- filmbespreking
- (online) beoordeling avn een hotel

activeren
dat de lezer iets gaat doen
- advertentie
- reclamefolder

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 9 - Quiz


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

Wat is de tekstsoort?
A
aankondiging
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep

Slide 11 - Quiz


Een leesboek heeft als tekstdoel...
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 12 - Quiz

Een reclame heeft als belangrijkste tekstdoel ...
A
overtuigen
B
activeren
C
amuseren
D
informeren

Slide 13 - Quiz

Verwijswoorden

Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar andere woorden in de tekst.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 16 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 17 - Slide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



Slide 18 - Slide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



Slide 19 - Slide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 20 - Slide

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de aanvoerder
A
deze aanvoerder
B
dit aanvoerder

Slide 21 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie
A
deze conclusie
B
dit conclusie

Slide 22 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 23 - Quiz

Huiswerk
Blok 4 Lezen maken opdrachten 46,47 en 48 

Slide 24 - Slide