Verbes -er, savoir, pouvoir, vouloir, voir

Verbes

  • regelmatige werkwoorden op -re
  • onregelmatige werkwoorden: pouvoir, savoir, voir, vouloir
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Verbes

  • regelmatige werkwoorden op -re
  • onregelmatige werkwoorden: pouvoir, savoir, voir, vouloir

Slide 1 - Slide

 verbes réguliers -re
  • attendre (wachten op)           
  • vendre (verkopen)
  • entendre (horen)
  • descendre (naar beneden gaan)
  • répondre (antwoorden)

Slide 2 - Slide

présent: verbes -re

je rends (ik geef terug)
tu rends
il rend
nous rendons
vous rendez
ils rendent

Slide 3 - Slide

imparfait: verbes -re
nous rendons --> STAM -ons = rend
je rendais (ik gaf terug)
tu rendais
il rendait
nous rendions
vous rendiez
ils rendaient

Slide 4 - Slide

Gaat het nog een beetje????
We gaan verder met de passé composé, de futur en de futur du passé


Slide 5 - Slide

passé composé: verbes -re
j'ai rendu (ik heb teruggegeven)
tu as rendu
il a rendu
nous avons rendu
vous avez rendu
ils ont rendu

Slide 6 - Slide

futur: verbes -re
Hele werkwoord + uitgang (denk aan "avoir")! Hier wel de- e aan het eind eraf halen. 

je rendrai (ik zal teruggeven)
tu rendras
il rendra
nous rendrons
vous rendrez
ils rendront

Slide 7 - Slide

futur du passé (conditionnel): verbes -re
Hele werkwoord + uitgang (imparfait)! Hier wel de e aan het eind eraf halen. 

je rendrais (ik zou teruggeven)
tu rendrais
il rendrait
nous rendrions
vous rendriez
ils rendraient

Slide 8 - Slide

Dit was de opwarmer......
We gaan het een klein beetje moeilijker maken!!!



Slide 9 - Slide

Le chat ______ (mordre, passé composé) le chien!

Slide 10 - Open question

Nous nous _____ bien.
(défendre, présent)

Slide 11 - Open question

Ik zal wachten__________ (attendre)

Slide 12 - Open question


Nous _____________ (rendre, imparfait) l' argent.

Slide 13 - Open question

Ils _____ des bonbons délicieux. (vendre, présent)

Slide 14 - Open question

Il _____ ton livre demain. (rendre, futur)

Slide 15 - Open question

Alles onder controle? 
Dan gaan we verder met de onregelmatige werkwoorden!


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Zijn jullie er klaar voor???

Slide 25 - Slide

Wat is fout?
(pouvoir)
A
Nous pourrons
B
Vous pourez
C
Nous avons pu
D
Ils peuvent

Slide 26 - Quiz

Wat is fout?
(voir)
A
J'ai vu
B
Nous voirons
C
Vous voyez
D
Ils voient

Slide 27 - Quiz

Wat is fout?
(savoir)
A
Je save
B
Il a su
C
Je savais
D
Elles savent

Slide 28 - Quiz

Wat is fout?
(vouloir)
A
Vous voulez
B
Ils veulent
C
Je voule
D
Nous avons voulu

Slide 29 - Quiz

Welke vorm is fout?
(vouloir)
A
Il voulait
B
Ils voulaient
C
Elles ont voulues
D
Elle ont voulu

Slide 30 - Quiz

Wat is goed?
(pouvoir)
A
Vous pourez
B
Vous pourrez
C
Vous peuvez
D
Vous avez pouvé

Slide 31 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in (imparfait)
Les filles.......... les garçons
A
ont vu
B
sont vues
C
voient
D
voyaient

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide